
Grondwet Rechten Universele Verklaring van de Rechten van de Mens/COVID-19
Wat nu met al die wetten?
Er zijn diverse rechten waarvan de bevolking gebruik van kan maken zoals; De Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger (1789), Internationaal verdrag betreffende burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) , Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de Nederlandse Grondwet.
Het artikel is alleen bedoeld als leidraad om u verder te helpen in uw rechten.
Tevens zal dit ook het laatste artikel zijn die zal worden geschreven op Nieuwsberichten, gezien dat de website definitief stopt over 5 maanden zoals de beheerder dit heeft vermeld.
Wat is de grond wet?
Grondrechten, ook wel fundamentele rechten of mensenrechten, zijn fundamentele onaantastbare rechtsnormen die aan burgers persoonlijke vrijheid en een menswaardig bestaan moeten verzekeren en die ingrijpen van met name de overheid moeten beperken. In Nederland zijn deze rechten vastgelegd in de hoogste nationale wet, de Grondwet. Grondrechten zijn publieke rechten die individuele burgers kunnen inroepen tegenover de overheid. In een aantal gevallen kunnen grondrechten ook tussen burgers dan wel private partijen onderling worden ingeroepen, de horizontale werking van grondrechten.
De termen grondrechten en mensenrechten worden veelal door elkaar gebruikt. In de Nederlandse Grondwet wordt voor het aanduiden van fundamentele rechten de term grondrechten gebruikt, met het gebruik van verschillende termen is niet bedoeld een inhoudelijk onderscheid te maken. In het algemeen zijn mensenrechten wereldwijd geldende rechten die voor alle mensen gelden, ongeacht het land waar ze verblijven. Grondrechten zijn de in nationale wetgeving vastgelegde rechten die alleen voor burgers van dat land gelden.
Op internationaal niveau zijn mensenrechten vastgelegd in verdragen geïnitieerd en/of opgesteld door internationale organisaties als de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Europese Unie. Deze verdragen gelden in de landen die het desbetreffende verdrag hebben ondertekend en geratificeerd. Wereldwijd geldt als belangrijk verdrag de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), aangenomen in 1948 om gruwelen en genocide zoals door de nazi's uitgevoerd in de toekomst te voorkomen.
De filosofie dat burgers grondrechten hebben is niet van alle tijden. Het idee kwam vooral in de periode van de Verlichting op, de eerste documenten zijn de Franse Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger van 1789 en de Amerikaanse Bill of Rights van 1791.
Grond- en mensenrechten zijn onder meer opgenomen in:
- Hoofdstuk 1 van de Nederlandse Grondwet
- Titel 2 van de Belgische Grondwet: de Belgen en hun rechten
- Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) - Raad van Europa
- Europees Sociaal Handvest (ESH) - Raad van Europa
- Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) - Verenigde Naties
- Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO) - Verenigde Naties
- Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESC) - Verenigde Naties
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Europese Unie
- EU-verdrag - Europese Unie
- Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger - Frankrijk
- Bill of Rights - Verenigde Staten, eerste tien amendementen op de Amerikaanse grondwet
Naast dat feit, vraagt u eens voordat u zich laat inenten de complete beschrijving van ingrediënten die er alleen al in zit, ik kan u als vast aangeven dat je die niet krijgt te zien. Wat u er wellicht allemaal van kunt krijgen is;
- allergische reacties waaronder anafylactische shock (een ernstige allergische reactie die fataal kan zijn)
- ernstige ontstekingen.
- vermoeidheid
- hoofdpijn
- koorts
- rillingen
- spierpijn of andere verschijnselen kunnen veroorzaken
Er wordt gebruik gemaakt van een synthetisch mRNA dat codeert voor een van de eiwitten het eiwit aan kunnen maken, waarna een immuunrespons wordt opgewekt. Laten wij nou een aantal maanden geleden het hebben gehad over De Gezondheid Geneeskracht Koop Zink en Kinine en het artikel Versterk je immuunsysteem tegen COVID-19 en virussen! doe het op de juiste manier en totaal niets dat wat synthetisch wordt gemaakt. De langetermijneffecten van de mRNA-vaccins zijn onbekend zowel in bescherming voor het SARS-CoV-2-virus als op blijvende schade in het lichaam.
Een ander feit is met anafylactische shock, dat men deze klachten krijgt
Anafylaxie kenmerkt zich door de symptomen die binnen enkele seconden tot twee uur optreden, nadat u in contact bent gekomen met een allergeen (stof) waar u allergisch voor bent.
Veelvoorkomende symptomen zijn:
- Jeuk, roodheid en zwelling van de huid
- Galbulten
- Zwelling van de keel
- Jeukende lippen, tong, keel en ogen
- Verstopte neus of een loopneus
- Kortademigheid of piepende ademhaling
- Druk op de borst
- Niezen
- Hoesten
- Buikkrampen, misselijkheid en diarree
- Afwijkende hartslag
- Lage bloeddruk
- Duizeligheid en flauwvallen
- Shocktoestand
Infectie met het virus kan, nadat iemand gevaccineerd is, een uit de hand lopende immunologische reactie veroorzaken met als gevolg orgaanfalen. Een verschijnsel dat cytokinestorm genoemd wordt. Dit verschijnsel is vergelijkbaar met Acute Respiratory Distress Syndrome; de ernstige vorm van Covid-19 en andere bovenste luchtweginfecties.
Voor veel kinderen, jongeren, mensen met chronische ziekten en ouderen kan een strategie naar het versterken van het immuunsysteem met een gezonde voeding en leefstijl als eerste stap wel eens tot meer gezondheidswinst leiden. Eerdere ervaringen met de tuberculosebacterie toonden dat goed onderwijs en een sociale omgeving een belangrijke bijdrage leveren om infecties te voorkomen. Een vaccin toedienen bij mensen met een verzwakt of overactief immuunsysteem heeft weinig toegevoegde waarde en is niet zonder risico’s.
Huisartsen: Rob Elens
Centrum de Peel, Huisartsenpraktijk de Peel, zegt het volgend er over de inenting.
Binnentreding Wet
Onderuit komen van de inenting, ligt er aan hoe ze dat zullen gaan uitvoeren. Het mag wel duidelijk worden, dat er gebruik gemaakt zal worden van Artikel 2, deze die op 1 januari 2021 is ingetreden. Echter zoals uit de foto te zien is, hebben wij meer het vermoeden dat dit alleen geld voor de douane en dan zal deze wetstoepassing niet aan de orde zijn.
Algemene wet op het binnentreden
Artikel 1 en 2
Front
De 17,28 miljoen mensen wonende in Nederland kan veel meer bereiken dan een groepje van maar 100 personen, als ze een front vormen tegen alle opgelegde verplichtingen die tegen iedere opgestelde wet wordt uitgesproken. Dan wellicht krijg ik het gevoel weer eens terug van mijn mede mens om sterk te staan samen.
De bekende PCR “covid19” test
Wij schetsen hier even een beeld in werkelijkheid.
U gaat bijvoorbeeld naar een Teststraat om u te laten testen op de vermeende “covid19”, en de test valt positief uit en wat nu? U gaat 10 dagen in quarantaine voordat u weer op straat of werk mag verschijnen.
Met andere woorden wil het hier aangeven, dat de covid19 na 10 dagen alweer is verdwenen uit het lichaam, toch!
De PCR test is een moment opname, en deze die in het geheel niet eens betrouwbaar blijkt te zijn. Het feit dat het een moment opname is, kan het zelfs na een aantal uren de test weer een ander uitslag geven dat men negatief bent dus vrij van covid19.
Als u wel een PCR test hebt uit laten voeren, staat gelijk uw DNA profiel vast in een databank.
Waarom is de gehele 'dna-muur' koning, gevoelige informatie weggelaten, dit komt omdat het hele gezin een soeverein mensen zijn en geen staats bezit zijn zoals u. Soeverein mens gelden andere rechten namelijk, dit wat wij al beschreven hebben in een vorig artikel “hoe word ik een soeverein mens”. Naast dat feit "Het is privacygevoelige informatie dus er was een heel protocol voor ontwikkeld. Dus dit geld ook voor u, zo ook vanuit uw huisarts dat wanneer hij u oproept voor een CPR test.
Verplichte CPR test
Nee, ook niet, zoals hierboven al is beschreven zoals in de grondwet en Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat beschreven dat u absoluut tot niets verplicht bent. En het is een moment opname, verder niets. U hebt namelijk ook wel degelijk rechten naar de huisarts of specialist welke informatie hij mag doorgeven aan andere doctoren, artsen of specialisten. U hebt zelfs het recht om diverse stukken uit een geschreven patiënten dossier te laten verwijderen of aan te passen.
Weet u wat, zet alle vluchten van en naar buitenland op een LockDown maar ook alle vluchtelingen/immigranten geen toegang te verlenen tot ons land en met na het land Afrika. Afrika blijkt namelijk de bron te zijn van alle nieuwe virussen, dus regering doe eens jullie je best.
Eenieder heeft het recht zich vrijelijk te verplaatsen en te vertoeven binnen de grenzen van elke Staat.
Eenieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten en naar zijn land terug te keren.
Vaccinatie verplichting?
Nee, volgens de grondwet en alle andere rechten van de mens komt dit vele malen naar voren wat ze wel en niet mogen doen met uw lichaam en welke rechten u daarin hebt en niets anders dan dat.
Slimme zet van Mark Rutte om Hugo de Jong juist dit soort uitspraken te laten doen. De indirecte-vaccinatie is simpelweg een verplichte vaccinatie. Zodra men zich niet laat vaccineren wat al een totaal verkeerde term is om te gebruiken, zal in jaar 2021 het hierop aankomen dat u in diverse winkels niet meer welkom bent. Maar die keuze zal worden neergelegd bij de winkeliers dat waar u moet aantonen dat u gevaccineerd bent op de covid19, als u dat toont heeft u wederom de grondwet en de rechten van de mens geschonden. Zoals eerder is beschreven de huisarts heeft een beroepsgeheim en voor u bent het een privacygevoelige informatie die u niet verplicht bent om vrij te geven. Dit zelfde geld ook voor de pin code van u betaal pas die je ook niet zomaar aan iedereen geeft.
(samenvatting)
- CPR test positief
- 10 dagen quarantaine
- Na de 10 dagen covid19 vrij
- Zonder CPR test mag men gaan en staan zoals reizen dat waar u wilt. Artikel 13: UVRM
De Nederlandse Grondwet zegt
Artikel 11: Onaantastbaarheid lichaam
Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.
Wat ze u ook vertellen vanuit de dictator regering, alles wat ze willen uitvoeren is grondwettelijk en volgens alle rechten van de mens verboden. U bent tot niets verplicht om u in te laten enten, mondkapjes te dragen, het weigeren in winkels en of het reizen naar andere landen. Dit zijn allemaal rechten van de mens zoals grondwet verdragen die over de gehele wereld gelden. Maar de teststraten vol met mensen zich zich laten inenten, dit wat totaal geen nut heeft. Gezien dat de LockDown absoluut dan alsnog niet wordt opgeheven zoal ook niet het dragen van een mondkapje. Dus strijkt de regering alles weer op langere baan wat nu al bezig is, met het niet versoepelen van de LockDown wat zeker zal gaan duren tot aan de zomer van 2021.
Na de 2de schot die de schapen halen, zal er niets veranderen voor de maatschappij dan alleen het MKB naar de grootje is gegaan. De gehele economie naar de filistijnen is van Nederland en alle kosten die zijn gemaakt betaald wordt door de Nederlandse burgers. Ook door het schrijven van alle wetten hier in dit artikel zal absoluut geen nut hebben, gezien dat uit ervaring leert dat mensen maar een 10sec lezen en daar houd het bij op.
Als men in de vaccinatie geloofd, raden wij u dan aan om dat absoluut te doen met alle gevolgen van dien totdat de doodschiet zoals vele nieuws artikelen al hebben gemeld. De andere reden is, dat we dan vrij zijn van dit soort domme mensen die maar niet willen geloven dat de inenting je leven kan kosten en wellicht nog meer dan dat.
Wij begrijpen ook dat het ongelooflijk veel tekst zal zijn om te lezen, zodra een wetsartikel is gevonden zult u die moeten opschrijven. Onthouden heeft geen nut, gezien zodra het moment te spraken komt bent u het exacte wetsartikel alweer vergeten.
Uw grondrecht en rechten van de mens, wordt momenteel door zeker een 97% van de bevolking zelf om zeep geholpen en niet door de regering. De regering draagt iets op aan de bevolking, en de bevolking gehoorzaamt door wat grondwettelijk zoals vrijheid van de mens juist de bevolking beschermd.
Slimme strategie van 2 politieke partijen de VVD zoals CDA.
VVD PM Rutte spreekt alleen uit “veel handen wassen, af standhouden en natuurlijk dat de besmetting cijfers omhoog zijn gegaan”, echter Rutte van de VVD zal zelf niet uitspreken over bijvoorbeeld dat wat Hugo de Jong van de CDA dan moet uitspreken.
Hugo de Jong spreekt dan ook uit naar de bevolking “quarantaine, locdown, mondkapjes, de niet essentiële winkels sluiten en zo verder"
Mooie strategie van VVD, om de CDA in het kwaad daglicht te zetten ten opzichte van de bevolking met 1 doel. Dit jaar hebben we weer verkiezingen, en er zullen dus politieke partijen er boven uit moeten springen om een coalitie te kunnen vormen in de 2de kamer. Ondanks dat de CDA bij voorbaat al zal afvallen en de VVD wederom de verkiezingen zal winnen, zal de VVD wel degelijk de CDA in hun coalitie toevoegen om een meerderheid te krijgen in de 2de kamer. Natuurlijk zullen er meer politieke partijen eraan toegevoegd worden voor een meerderheid, en dat zou eigenlijk wel eens kunnen dat D66 en wellicht de PVDA zou kunnen worden.
Op welke politieke partij u ook stemt, leert uit levens ervaring dat niet 1 politieke partij ooit hun strategie heeft veranderd dat hoe zij iets willen uitvoeren. Ook al zou D66 de verkiezingen winnen, zal er totaal niets veranderen voor de bevolking in goede zin.
Een voorbeeld dat de bevolking snel iets vergeet.
In 2019 heeft de regering besloten om de btw. energie rekening met 35, euro te verhogen.
Niemand was ermee eens van dit immens hoog bedrag, en werd toen ook besloten door de regering om daar een debat over te houden dat dit ervan af gehaald moest worden. Eind resultaat is wel, dat vanaf 2019 tot 2020 er totaal geen debat er over gevoerd is.
De bevolking heeft alles gewoon geslikt en betaal keurig netje die 35, euro.
Wat te doen met de wetsartikelen?
Zodra u aangesproken wordt door een opsporingsambtenaar, en u bent er absoluut zeker ervan dat u volgens de wet handelt heeft u niets te vrezen zou u denken.
Vele zullen dit wel herkennen zodra ze aangesproken worden zoor de opsporingsambtenaar of winkelier, dat men het wel weet maar u slaat dicht of kraamt onzin uit. Schamen ervoor hoeft helemaal niet om uw uitgeprinte papiertje erbij te pakken, en dat u alleen kenbaar maakt het wetsartikel en niets anders dan dat.
Blijf altijd rustig, je bent namelijk nooit verplicht om per direct een antwoord te geven op de gestelde vraag. Neem de tijd ervoor, zodra u wordt onderbroken in uw uitleg door de opsporingsambtenaar, wijs hen erop om u uit te laten spreken. Haastige spoed is zelden goed.
- Door alleen het wetsartikel op te noemen, en daarbij aan te geven “bent u bekend met dit wetsartikel?” wacht u rustig hun antwoord af.
- Wijkt het antwoord totaal af dat wat de opsporingsambtenaar u vertelt, blijf rustig gezien dat u hen ook kunt corrigeren door het wetsartikel over te dragen aan hen. De reden dit zo te doen is, dat u hen de wet niet voorleest maar voordraagt en dat is een groot verschil. Maar pas op in dit, geef aan dat u opsporingsambtenaar iets wilt overhandigen en dat u het wellicht uit uw zak moet pakken.
- Geef dat duidelijk aan, gezien deze tijden kan men ineens alles verwachten vanuit opsporingsambtenaar dat ze dat zien als een bedreiging.
Het verhoor op straat
U kent deze uitspraak wellicht wel “Als wat zegt, zal en kan tegen u gebruikt worden” met andere woorden houd u woorden zeer kort door alleen het wetsartikel te vernoemen. U bent ook niet verplicht om te antwoorden, De cautie verplichting komt uit art. 29 lid 2 Wetboek van Strafvordering: "Voor het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden."
Alsnog zal de opsporingsambtenaar alles gebruiken om u te laten spreken, hier een typische cautie in Nederland is
"U hoeft niet te antwoorden, maar..." of "U bent niet tot antwoorden verplicht, maar..." (steeds gevolgd door de eerste vraag van de opsporingsambtenaar).
Door het woord MAAR nadien te gebruiken, wil aangeven dat wat hij daarvoor heeft aangegeven zoals “U hoeft niet te antwoorden” niets voor hen iets betekend. De bedoeling is om uw reactie af te wachten die ze zullen gebruiken zodra er alsnog een boete wordt opgelegd.
Dit zelfde geld ook voor de uitspraak van de opsporingdienst "U bent niet tot antwoorden verplicht, maar. Ook hier het zelfde als vooraf gaande dat ze altijd proberen om u uw zegje te doen wat juist u steeds meer in problemen kunt brengen.
Het u aanspreken op straat door opsporingsambtenaar is een verhoor op straat, mag maar uw recht is dan als volgt;
Eerste Boek. Algemene bepalingen
Titel II. De verdachte
Artikel 29
2. Voor het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
Eed van Hippocrates
Schending van het beroepsgeheim is strafbaar (Nederland: art. 272 Wetboek van Strafrecht,
De vertaling van “Eed van Hippocrates”
Ik zweer bij Apollo de genezer, bij Asklepios, Hygieia en Panakeia en neem alle goden en godinnen tot getuige, om naar mijn beste oordeel en vermogen de volgende eed te houden:
Ik zal naar mijn beste oordeel en vermogen en om best wil mijner zieken hun een leefregel voorschrijven en nooit iemand kwaad doen.
Nooit zal ik, om iemand te gerieven, een dodelijk middel voorschrijven of een raad geven, die, als hij wordt gevolgd, de dood tot gevolg heeft. Nooit zal ik een vrouw een instrument voorschrijven om een miskraam op te wekken. Maar ik zal de zuiverheid van mijn leven en mijn kunst bewaren. Het snijden van de steen zal ik nalaten, ook als de ziekte duidelijk is; ik zal dit overlaten aan hen die hierin bekwaam zijn. In ieder huis waar ik binnentreed, zal ik slechts komen in het belang van mijn patiënten.
Mijn leermeester zal ik eren en liefhebben als mijn ouders; ik zal in gemeenschap met hem leven en zo nodig mijn bezit met hem delen, de kunst leren zonder vergoeding en zonder dat daartoe een schriftelijke belofte nodig is; aan mijn zonen, aan de zonen van mijn leermeester en aan de leerlingen die verklaard hebben zich aan de regelen van het beroep te zullen houden, aan hen allen zal ik de grondslagen van de kunst leren.
Al het geen mij ter kennis komt in de uitoefening van mijn beroep of in het dagelijks verkeer met mensen en dat niet behoort te worden rondverteld, zal ik geheim houden en niemand openbaren. Moge ik, als ik deze eed getrouwelijk houd, vreugde vinden in mijn leven en in de uitoefening van mijn kunst, maar moge het tegenovergestelde het geval zijn indien ik hem schend.
Ik zal mij verre houden van iedere welbewuste slechte daad en van elke verleiding, in het bijzonder van de geneugten der liefde met mannen of vrouwen, of zij vrij zijn of slaaf.
Waarom tonen wij deze tekst?
Het is van belang voor u dat of u wel degelijk een vertrouwen arts hebt, dit zal ik u verder uitleggen waar het straks om draait. Dat wanneer uw vertrouwelijke huisarts een positief uitslag heeft van covid19 mag hij dat niet melden wegens beroepsgeheim. Dus waarom dan die test, en wat al helemaal tegen de grondwet is om dit te vermelden in het paspoort. Dit is al dat u zelf de grondwet naar de knoppen hebt geholpen en niet de regering.
Geen arts?
Vooralsnog geldt de meldingsplicht alleen voor de arts, omdat de arts als enige over relevante gegevens van de patiënt beschikt en de GGD nooit in contact mag treden met de patiënt zonder overleg te hebben gehad met de meldende arts. De (vermoedelijk) geïnfecteerde patiënt dient eerst door een arts te worden onderzocht. Rechtstreeks betrokken hulpverleners, zijnde niet-artsen, kunnen bij een vermoeden direct contact opnemen met de bij de behandeling betrokken arts, zodat het onderzoek kan plaatsvinden. Op de niet-arts rust geen wettelijke meldplicht en aldus ook geen wettelijke plicht om de geheimhoudingsplicht te (moeten) doorbreken. De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de Wet publieke gezondheid regelen in gevallen waarin geen arts bij de zorg is betrokken niet hoe een hulpverlener dan dient te handelen, waardoor de hoofdregel van het medisch beroepsgeheim als uitgangspunt geldt. Dit betekent dat als een bij de zorg betrokken hulpverlener, niet zijnde een arts, een vermoeden heeft, deze hulpverlener bij de GGD een melding kan maken van een (vermoeden van) een infectie met Coronavirus voor zover die melding niet tot de patiënt te herleiden is of als de patiënt toestemming geeft. Bovendien staat het de hulpverlener vrij om te overleggen met de GGD of specialisten wanneer zij hiertoe aanleiding ziet.
Met andere woorden wil het hier aangeven, dat het niet te herleiden is dat men de “covid19” hebt, is het ook niet de noodzaak om een onderzoek naar te verrichten. Oproep vanuit huisarts om de vermeende PCR test uit te laten voeren, stuur deze oproep retour afzender.
23 redenen om je DNA niet te onthullen
- De resultaten zijn mogelijk niet nauwkeurig. Sommige resultaten over persoonlijke gezondheid en voeding zijn in diskrediet gebracht . Een bedrijf, Orig3n, identificeerde het DNA-monster van een Labrador Retriever-hond in 2018 ten onrechte als mens. Zoals Arwa Mahdawi schreef na het afleggen van de test: "Niets dat ik leerde was het prijskaartje en de privacyrisico's waard."
- Erfgoedtesten zijn minder nauwkeurig als je geen Europese wortels hebt. DNA wordt geanalyseerd in vergelijking met reeds geregistreerde monsters. Omdat tot nu toe meer mensen van Europese afkomst zijn getest, zijn de beoordelingen van waar uw voorouders woonden buiten Europa meestal minder gedetailleerd .
- Je DNA zegt niets over je cultuur. Genetische code kan je maar zoveel vertellen. Zoals Sarah Zhang in 2016 schreef : "DNA is niet jouw cultuur en het vertelt je zeker niets over de plaatsen, geschiedenis en culturen die jou hebben gevormd."
- Racisten wapenen de resultaten. Blanke nationalisten zijn massaal naar commerciële DNA-bedrijven gekomen om te strijden om de hoogste raszuiverheidspunten op extremistische websites.
- DNA-tests kunnen niet anoniem zijn. Je zou door hoepels kunnen springen om te proberen je naam en locatie te maskeren , maar je DNA is een unieke markering van je identiteit die hoe dan ook verkeerd kan worden behandeld.
- U brengt de anonimiteit van gezinsleden in gevaar. Door uw eigen DNA in handen te geven van bedrijven kunnen uw ( bekende of onbekende ) familieleden, eventueel tegen hun wens, voor anderen herkenbaar zijn.
- U kunt emotioneel littekens oplopen. Misschien ontdek je dingen die je niet wilde weten. Een vruchtbaarheidswaakhond in het Verenigd Koninkrijk riep DNA-testbedrijven op om consumenten te waarschuwen voor de risico's van het blootleggen van traumatische familiegeheimen of ziekterisico's .
- Anonieme sperma- en eiceldonoren zouden tot het verleden kunnen behoren. De kans dat anonieme donaties anoniem blijven, neemt af met elke afgenomen test, wat donoren zou kunnen afschrikken en een negatief effect zou kunnen hebben op sommige gezinnen .
- Miljoenen worden uitgegeven aan gerichte advertenties om u te lokken. DNA-bedrijven delen gratis kits uit bij sportevenementen en maken DNA-specifieke muziekafspeellijsten op Spotify. Alleen al in 2016 heeft Ancestry.com $ 109 miljoen uitgegeven aan advertenties. Een advertentie van AncestryDNA speelde in op "Brexit" en Britse identiteitspolitiek , met de slogan: "De gegevens van de gemiddelde Britse persoon zijn voor 60% Europees. We verlaten Europa misschien, maar Europa zal ons nooit verlaten. "
- Een paar sokken is een beter cadeau. U kunt in de verleiding komen door speciale aanbiedingen rond vakanties zoals deze , met 30% korting op genetische tests voor Vaderdag: “Wat deel je met papa? Vier deze vaderdag je DNA-verbinding met papa ”. Misschien wil de man die alles heeft liever niet jouw wetenschappelijk experiment worden.
- U wordt het product. Uw genetische code is waardevol. Zodra u ervoor kiest om te delen, heeft u geen idee welk bedrijf er toegang toe krijgt en ook niet met welk doel .
- Big Pharma wil je DNA. 23andMe onthulde in 2018 een deal van $ 300 miljoen USD met de farmaceutische gigant GlaxoSmithKline die hen toegang geeft tot geaggregeerde klantgegevens. Calico Life Sciences, een medtech-bedrijf dat eigendom is van het moederbedrijf van Google, Alphabet, is de belangrijkste onderzoekspartner van Ancestry.com .
- Bedrijven kunnen hun privacybeleid wijzigen. Mogelijk wordt u opnieuw gevraagd om uw toestemming, maar het beleid van bedrijven kan nog steeds veranderen op manieren die u misschien niet prettig vindt.
- Een bedrijf (en je DNA) kan van eigenaar wisselen. Bedrijven worden gekocht, verkocht, gaan failliet of veranderen hun bedrijfsmodellen. En wat gebeurt er dan met uw genetische informatie?
- Het vernietigen van uw DNA kan moeilijk zijn. Een onderzoek naar hoe u uw DNA van Ancestry.com kunt verwijderen, heeft uitgewezen dat het mogelijk is om uw record te wissen en naar verluidt zelfs uw fysieke monster te vernietigen. Maar ze maken het niet gemakkelijk.
- Je hebt geen idee hoe lang ze je monster bewaren. Sommige bedrijven zeggen dat ze monsters 1-10 jaar bewaren . De regelgeving met betrekking tot DNA-databases verschilt van land tot land . Kent u de regels waar u woont?
- De politie heeft toegang tot uw DNA. Er is een potentieel om misdaad op te lossen, maar er zijn ook risico's voor de mensenrechten . Autoriteiten kunnen goedkeuring van de rechtbank vragen om toegang te krijgen tot DNA-databases van consumenten, maar het is ook bekend dat onderzoekers nepprofielen maken met behulp van het DNA van een verdachte.
- Uw resultaten kunnen onderdeel worden van een wereldwijde database. Wetshandhaving in verschillende landen heeft onbeperkte toegang tot genetische profielen. Sommige wetenschappers beweren dat het creëren van een "universele genetische forensische database" de enige manier zou zijn om ongewenste indringing door regulering te verminderen.
- Uw gegevens kunnen worden gehackt, gelekt of geschonden. Delen door derden is een gangbare praktijk bij bedrijven. Hoe meer mensen toegang hebben tot uw DNA, hoe kwetsbaarder het is voor hacking . Naarmate bedrijven meer gegevens verzamelen, zullen ze steeds aantrekkelijker worden voor criminelen en kwetsbaarder voor cyberdiefstal .
- Genen kunnen worden gehackt. Wetenschappers hebben ontdekt hoe ze gegevens en zelfs geanimeerde GIF's in DNA kunnen opslaan , en geloven zelfs dat malware in het DNA kan worden geplaatst om de beveiliging van computers met databases in gevaar te brengen. Vertrouw je ze nog steeds?
- U tekent rechten af. Wanneer u services zoals AncestryDNA gebruikt, is de standaardovereenkomst dat ze uw genetische informatie aan anderen kunnen overdragen, royaltyvrij, voor productontwikkeling, gepersonaliseerde productaanbiedingen, onderzoek en meer.
- Bedrijven profiteren van uw DNA. Testen is niet de enige manier waarop bedrijven geld verdienen. Ze profiteren van overeenkomsten voor het delen van gegevens met onderzoeksinstituten en de farmaceutische industrie. Als je DNA helpt om een ziekte te genezen, zul je het nooit weten. En u zult zeker geen royalty's verdienen op enige gerelateerde verkoop van geneesmiddelen .
- Mogelijk wordt u in de toekomst gediscrimineerd. In de Verenigde Staten mogen zorgverzekeraars en werkplekken niet discrimineren op basis van DNA. Maar de wet is niet van toepassing op levensverzekeringen of arbeidsongeschiktheidsverzekeringen . Wie weet in jouw geval waar je woont? Op een dag zou u kunnen worden gedwongen om genetische informatie te delen met uw eigen verzekeraar.
Als u toch besluit om uw DNA voor testen in te dienen, biedt de Amerikaanse Federal Trade Commission de consumenten gedegen advies : vergelijk het privacybeleid voordat u een bedrijf kiest, kies uw accountopties zorgvuldig, erken de risico's en meld eventuele zorgen aan de autoriteiten. Om de dominantie van commerciële bedrijven tegen te gaan, kunt u uw gegevens ook bijdragen aan non-profit onderzoeksrepository's zoals All of Us of DNA.Land die openstaan voor openbaar onderzoek.
Coronavirus en mensenrechten
De regering heeft vergaande maatregelen genomen in de aanpak van het coronavirus. Dat betekent dat een aantal vrijheidsrechten is ingeperkt. In dit dossier beantwoordt het College een aantal vragen daarover.
- Wat is de status van de Wet tijdelijke Maatregelen COVID-19?
- Welke vrijheidsrechten zijn in het geding?
- Mag de regering zulke ingrijpende maatregelen treffen?
Hoe ver mogen de vrijheidsbeperkingen gaan?
Welke wetten vormen de basis voor de maatregelen?
Is de huidige wettelijke basis stevig en duidelijk genoeg?
Waarom roept de regering geen noodtoestand uit?
Gaan de vrijheidsbeperkingen niet veel verder dan toegestaan volgens mensenrechtenverdragen?
Is (thuis)quarantaine een vorm van vrijheidsbeneming?
Functioneren de rechtsstatelijke controlemechanismen nog voldoende?
Functioneert de rechtspraak nog voldoende?
Wie is verantwoordelijk voor het corona-beleid in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Welke andere mensenrechten zijn in deze situatie van belang?
Welke mensenrechtelijke grenzen gelden bij het gebruik van de app CoronaMelder?
Gezondheidscontroles als voorwaarde voor toegang tot gebouwen of diensten: mag dat?
Kan ik straks nog het OV in met mijn hoofddoek als ik daar ook verplicht ben een mondkapje te dragen? Of kom ik dan in strijd met het verbod op gezichtsbedekking?
Welke mensenrechtelijke grenzen zijn van toepassing op de mondkapjesplicht?
Mag een demonstratie zomaar afgelast worden vanwege Corona?
Wat moet de overheid doen om armoede door corona te voorkomen en te bestrijden?
Zijn de bezoekregelingen van zorginstellingen in strijd met mensenrechten?
Coronavaccinatie: vrijwillig of verplicht?
Sinds februari 2020 hebben duizenden mensen in ons land het coronavirus opgelopen. Voor een deel van deze mensen heeft de ziekte COVID-19 die door het virus wordt veroorzaakt dusdanig ernstige gevolgen dat zij op de intensive care belanden of zelfs komen te overlijden. Medisch personeel werkt gigantisch hard om zieken te behandelen en het lijden te verlichten. Tegelijkertijd zien we dat ook buiten de ziekenhuizen mensen zijn overleden terwijl zij klachten hadden die wijzen op het coronavirus. In het bijzonder in de verpleeghuizen is sprake van hogere sterftecijfers dan normaal. De strenge vrijheidsbeperkende maatregelen die de overheid de afgelopen maanden heeft gehanteerd hadden met name tot doel om groepen mensen die vanwege ziekte of ouderdom extra kwetsbaar zijn als zij besmet zouden worden, af te schermen. Daarnaast was het indammen van de verspreiding van het virus noodzakelijk – ook onder jongere mensen – om te voorkomen dat het systeem van de gezondheidszorg, met name in de ziekenhuizen, volkomen overbelast zou raken en er geen capaciteit zou zijn om alle COVID-19 patiënten te behandelen.
Op dit moment staat de overheid weer voor een complexe uitdaging; het aantal coronabesmettingen in Nederland loopt weer in hoog tempo op. De komende tijd komen er nieuwe coronamaatregelen om de verspreiding van het virus te bedwingen. Daarnaast wordt er ook nagedacht over de manier waarop we op de lange termijn de samenleving kunnen inrichten. Hoe organiseren we een samenleving waarin mensen anderhalve meter afstand van elkaar houden? Het treffen van op de persoon gerichte maatregelen zou het – in combinatie met een grotere beschikbaarheid aan (snellere) coronatests – makkelijker kunnen maken om de huidige collectieve vrijheidsbeperkende maatregelen langzaam te versoepelen. Maar sommige vrijheidsbeperkende maatregelen – onder meer het verbod op grootschalige evenementen en samenkomsten van grote groepen mensen – zullen naar verwachting nog langere tijd noodzakelijk zijn.
Wat is de status van de Wet Tijdelijke Maatregelen COVID-19?
Op 13 juli 2020 werd het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend door de regering. In de Tweede Kamer hebben veel van de knelpunten met betrekking tot controle en sancties aandacht gekregen. Het wetsvoorstel is door de Tweede Kamer fors aangepast. Waarom deze wet precies nodig is (rechtsstatelijk) kan je lezen in het dossier hieronder. Op 13 oktober 2020 heeft een meerderheid van de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel. De volgende aanpassingen zijn daarvoor nodig geweest:
- De wet duurt nu nog maar drie maanden, in plaats van zes maanden. Dit betekent dat de Tweede en Eerste Kamer nu elke drie maanden moeten stemmen over verlenging van de wet én dat de Raad van State zich ook elke 3 maanden weer opnieuw moet uitspreken over noodzaak of redelijkheid van die verlenging.
- De wet geeft de ministers de bevoegdheid om coronamaatregelen op te leggen aan de bevolking en zo onze vrijheid in te perken. In de wet zijn nu strengere voorwaarden opgenomen waaraan die door de ministers te bepalen maatregelen dan moeten voldoen: strengere eisen van ‘proportionaliteit’ en ‘subsidiariteit’. Dat betekent dat de ministers bij elke maatregel die ze willen opleggen zullen moeten aantonen dat de maatregelen niet verder gaan dan nodig is en dat het niet mogelijk is om de verspreiding van het coronavirus met minder vergaande inperking van vrijheid tegen te gaan.
- De ‘vangnetbepaling’ is uit de wettekst. Deze bepaling stelde dat, als de mogelijke maatregelen in de wet niet voldoende waren om het virus te bestrijden, de minister van Volksgezondheid, Welzijn & Sport andere, niet in de wet geregelde, maatregelen mocht nemen. De Tweede Kamer vond dit een te ruime bevoegdheid (een ‘blanco cheque’) voor de minister.
- De wet stelt nu dat er altijd (behalve in uitzonderlijke omstandigheden) minimaal één bezoeker per persoon die verblijft in een zorgstelling (denk aan een bejaardentehuis) mogelijk moet blijven.
- Als er in de toekomst nog maatregelen uitgevaardigd worden via noodverordeningen – dat is nog steeds mogelijk – dan moet de voorzitter van de veiligheidsregio verantwoording afleggen over die noodverordening aan de gemeenteraden in die veiligheidsregio.
- De hoogte van de boetes in verband met een overtreding van sommige coronaregels is omlaag gegaan: de boete voor het overtreden van de plicht om anderhalve meter afstand te houden bedraagt nu 95 euro. En als iemand een boete krijgt voor overtreding van de regels levert dat niet automatisch een strafblad op.
- De belangrijkste verandering die de Tweede Kamer in de wet heeft aangebracht is heeft te maken met de invloed van de Kamer op de coronamaatregelen die door de ministers kunnen worden uitgevaardigd. Als er nu een ministeriële regeling wordt vastgesteld op basis van de Coronawet, moet die binnen 2 dagen aan de Tweede en Eerste Kamer worden gestuurd en mag die regeling pas een week later in werking treden. Als de Tweede Kamer binnen die week niet instemt, vervalt de regeling. In heel erg spoedeisende gevallen kan de minister de regeling wel al in werking laten treden, maar dan heeft de Tweede Kamer week de tijd om de regeling al dan niet te bekrachtigen. En als de Kamer niet bekrachtigd vervalt de regeling weer.
De Eerste Kamer is dus niet nodig om zo’n ministeriële regeling te bekrachtigen. Hierover heeft de Eerste Kamer vragen gesteld aan de Raad van State: mag de Eerste Kamer zo buiten spel worden gezet? De Raad van State gaf op 22 oktober in dit advies aan dat het niet gebruikelijk is om de Tweede Kamer meer invloed te geven op de controle van ministeriële regelingen dan de Eerste Kamer, maar dat er in de Grondwet en het staatsrecht geen regels staan die dit verbieden. Dus, zegt de Raad van State, het gebeurt niet vaak zo, maar juridisch mag het wel. Het is nu aan de Eerste Kamer om de wet goed of af te keuren. Op 25 oktober vergadert de Eerste Kamer over de wet en op 26 oktober zal erover worden gestemd.
1. Welke vrijheidsrechten zijn in het geding?
Om het coronavirus uit te bannen, staat ieders dagelijks leven op zijn kop: we moeten allemaal zoveel mogelijk thuisblijven. Scholen, openbare gelegenheden, cafés, restaurants, kerken en moskeeën waren wekenlang (vrijwel) dicht en mogen nu alleen open onder allerlei beperkende voorwaarden. Er zijn samenscholingsverboden uitgevaardigd en rechtszittingen zijn afgelast of uitgesteld; mensen met een beperking die in een zorginstelling wonen en mensen in verpleeghuizen mogen geen of slechts heel beperkt bezoek ontvangen. Wie bepaalde ziekteverschijnselen vertoont, moet in thuisquarantaine. Mensen die met een corona-besmetting in het ziekenhuis worden opgenomen, komen in isolatie zonder mogelijkheid van bezoek van hun naasten. Dat heeft enorme gevolgen voor heel veel mensenrechten en fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid van vergadering en betoging, de bewegingsvrijheid, de godsdienstvrijheid, het recht op privéleven (dat ook het recht om sociale contacten te onderhouden omvat), het eigendomsrecht (bijvoorbeeld van de ondernemers die hun bedrijf moeten sluiten), de toegang tot de rechter en het recht op onderwijs. Mogen die individuele mensenrechten allemaal beperkt worden? Waar is dat geregeld? En hoever mag dat gaan?
2. Mag de regering zulke ingrijpende maatregelen treffen?
De mensenrechten laten behoorlijk wat ruimte aan de overheid om maatregelen te treffen ter bescherming van de volksgezondheid, ook als die een beperking van de vrijheid van burgers opleveren. Er zijn zelfs mensenrechtenbepalingen die juist van de overheid verlangen dat ze optreedt. Zo is de Nederlandse overheid verplicht om maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid (art. 22 Grondwet). Zij moet epidemieën zoveel mogelijk voorkomen (art. 11 Europees Sociaal Handvest) en moet het recht op een zo goed mogelijke gezondheid van eenieder garanderen (art. 12 Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten). Om deze opdrachten uit te voeren werkt Nederland samen met de 193 andere lidstaten van de Wereld Gezondheidsorganisatie en sloot zij zich aan bij de Internationale Gezondheidsregeling (2005). Als er echter vrijheidsrechten worden ingeperkt om de gezondheid te beschermen, dan stellen allerlei mensenrechtenbepalingen ook weer grenzen aan die vrijheidsbeperkingen.
3. Hoe ver mogen de vrijheidsbeperkingen gaan?
Er is dus een mensenrechtelijke opdracht voor de overheid om op te treden ter bescherming van de gezondheid, maar tegelijkertijd stellen de Grondwet en allerlei mensenrechtenverdragen ook grenzen aan de inbreuk op allerlei vrijheidsrechten die daarbij plaatsvindt. Bij alle bovengenoemde rechten en vrijheden geldt de bescherming van de volksgezondheid als legitiem doel om inbreuken te kunnen rechtvaardigen. Maar naast zo’n legitiem doel moet nog aan enkele andere eisen worden voldaan, wil een inbreuk echt gerechtvaardigd zijn: de eis van een wettelijke basis en de eis van evenredigheid (proportionaliteit).
Wettelijke basis
Een inbreuk op een vrijheidsrecht moet wettelijk geregeld zijn. Dat betekent dat er een voldoende duidelijke wettelijke basis voor de maatregelen moet zijn: mensen moeten kunnen weten wat ze wel en niet mogen. De regels moeten ook duidelijk zijn om willekeur bij handhaving te voorkomen. Voor de op dit moment in Nederland getroffen maatregelen bieden de Wet publieke gezondheid en de Wet veiligheidsregio’s – waarover hieronder meer – een wettelijke basis. Op basis van deze wetten kan de regering opdrachten geven aan de burgemeesters en voorzitters van de veiligheidsregio’s om noodverordeningen uit te vaardigen. En in die noodverordeningen staat dan bijvoorbeeld dat samenkomsten verboden zijn en dat horecagelegenheden en dergelijke dicht moeten.
Niet verder inperken dan nodig
Vrijheidsbeperkende maatregelen om verspreiding van het virus tegen te gaan moeten in een evenredige verhouding staan tot dat doel. Dat noemen we de proportionaliteiteis: de maatregelen mogen niet verder gaan dan nodig is om het doel te bereiken. Daarnaast moeten de maatregelen voldoen aan de subsidiariteitseis: is er geen minder ingrijpende maatregel beschikbaar waarmee de volksgezondheid voldoende beschermd wordt? Met het oog op deze twee eisen wijst de Raad van Europa alle 47 lidstaten er in een ‘Mensenrechten en COVID-19’-toolkit op dat het van belang is om de vrijheidsbeperkende maatregelen in duur te beperken tot het moment waarop het besmettingsgevaar en het risico voor de volksgezondheid voldoende zijn ingedamd.
Afweging
De regering heeft in de afgelopen maanden een afweging tussen het algemeen belang van de volksgezondheid en de individuele mensenrechten gemaakt en op basis daarvan tot de vrijheidsbeperkingen besloten. Daarbij baseert zij zich steeds op wetenschappelijke inzichten. Voor het College is het nu nog niet goed mogelijk om te beoordelen of de nu gemaakte inbreuken op vrijheidsrechten wel of niet proportioneel zijn. Duidelijk is dat er sprake is van ernstige gezondheidsrisico’s voor een deel van de bevolking (niet alleen voor ouderen of mensen met een zwakkere gezondheid). Ook is helder dat er een noodzaak is om overbelasting van de ziekenhuiszorg zoveel mogelijk te voorkomen, omdat anders een situatie ontstaat waarin artsen moeten gaan beslissen wie te helpen en wie niet. Dan staan er mensenlevens op het spel. Hoe het echter precies zit met de risico’s op verspreiding van het virus is ook voor specialisten nog in belangrijke mate onduidelijk en daarom is het nu nog heel lastig om iets te zeggen over de proportionaliteit en subsidiariteit van de getroffen maatregelen. Daarnaast is het heel lastig om de proportionaliteit van elke getroffen maatregel afzonderlijk te bepalen. Er worden verschillende maatregelen tegelijkertijd genomen en daarbij is niet altijd precies vast te stellen welk onderdeel van het maatregelpakket het meeste effect heeft op het indammen van de verspreiding van het virus. Een vraag als ‘Is het niet disproportioneel om de horeca te sluiten als bekend is dat de meeste besmettingen in de thuissituatie plaatsvinden?’ is niet zo eenvoudig te beantwoorden als het misschien lijkt? De mensen die het virus in de thuissituatie verspreiden hebben dat veelal toch weer ergens anders opgelopen (op het werk, tijdens uitgaan, enz.) Er is inmiddels een paar keer een oordeel van de rechter gevraagd over de proportionaliteit van een bepaalde maatregel. De rechter toetst in dergelijke gevallen echter heel terughoudend: alleen als duidelijk is dat er sprake is van een geheel willekeurige maatregel waarvoor geen enkele fatsoenlijke onderbouwing te geven valt, zal de rechter die afkeuren. Tot dusverre is dat niet het geval geweest.
4. Welke wetten vormen de basis voor de maatregelen?
Wet publieke gezondheid
In de Wet publieke gezondheid (Wpg) is vastgelegd hoe infectieziekten als COVID-19 opgespoord en bestreden moeten worden. Hierin staan de verschillende rollen en bevoegdheden beschreven van minister, burgemeesters, artsen, Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Ook staat in de Wpg hoe en wanneer opgeschaald kan worden. COVID-19 is dermate ernstig dat het onder de in de Wpg genoemde A-categorie valt. Dat is de categorie van besmettelijke ziekten waarbij snel vergaande maatregelen mogen worden genomen om de verspreiding ervan te voorkomen, zonder dat de normale, soms tijdrovende, procedures hoeven te worden gevolgd.
Veiligheidsregio’s nemen noodverordeningen aan
Wij zien op TV en sociale media dat de regering steeds nieuwe maatregelen afkondigt. Het daadwerkelijk treffen van die maatregelen gebeurt echter op regionaal niveau. Op basis van artikel 7 Wpg geeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opdrachten aan de voorzitters van de 25 veiligheidsregio’s. Die hebben inmiddels, op basis van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) bevoegdheden van burgemeesters overgenomen, waardoor zij maatregelen zoals het uitvaardigen van noodverordeningen en het opleggen van quarantaineverplichtingen regionaal kunnen uitvoeren. Ook de Commissarissen van de Koning (CdK’s) kunnen bevoegdheden van de burgemeesters overnemen (art. 42 Wvr).
5. Is de huidige wettelijke basis stevig en duidelijk genoeg?
Over sommige onderdelen van het pakket van vrijheidsbeperkende coronamaatregelen is de afgelopen maanden veel juridische discussie ontstaan. De Wpg biedt veel in detail geregelde bevoegdheden om infectieziekten te bestrijden, maar die bevoegdheden richten zich vooral op het isoleren van individuele besmette personen of het afschermen van bepaalde besmette locaties. Voor het opleggen van maatregelen aan de hele samenleving was het gebruik van de noodverordeningen door de veiligheidsregio’s (zoals hierboven omschreven) noodzakelijk. En dat levert allerlei grondwettelijke en mensenrechtelijke complicaties op. Want het is de vraag of deze noodverordeningen een voldoende wettelijke basis vormen voor een aantal van de inbreuken op vrijheidsrechten die nu aan de orde zijn.
Bij noodverordening mag niet worden afgeweken van de Grondwet – Art. 176 van de Gemeentewet regelt dat bij noodverordening niet mag worden afgeweken van de Grondwet. En het uitgangspunt van de Grondwet is dat grote inbreuken op vrijheidsrechten in een wet van regering en parlement moeten worden vastgelegd. Aan dat uitgangspunt wordt met de vrijheidsbeperkingen die nu in de noodverordeningen zijn vastgelegd niet volledig voldaan. Er is weliswaar op basis van de Gemeentewet en de Wpg enige ruimte om via een noodverordening kortdurende inbreuken op vrijheidsrechten op te leggen (denk aan de verplichting om woningen in een bepaald gebied tijdelijk te ontruimen, omdat er een bij graafwerkzaamheden gevonden bom uit de Tweede Wereldoorlog onschadelijk moet worden gemaakt), maar niet om langdurige en omvangrijke ingrepen in vrijheidsrechten op te leggen.
Het samenscholingsverbod en religieuze samenkomsten
De uitgevaardigde noodverordeningen verbieden allerlei samenkomsten, maar maken een uitzondering voor religieuze en levensbeschouwelijke samenkomsten: deze zijn momenteel toegestaan zonder maximum deelnemersaantal (zolang de veilige afstand van anderhalve meter maar in acht genomen wordt). Er geldt slechts een dringend advies om ook dit soort samenkomsten te beperken tot een maximum van 30 deelnemers. Deze uitzonderingspositie heeft te maken met de manier waarop artikel 6 van de Grondwet bescherming geeft aan de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing. Het samenkomen binnen een kerkgebouw, moskee, synagoge of ander gebouw om een godsdienst of levensbeschouwing te belijden, mag volgens de Grondwet alleen door een wet (vastgesteld door regering en parlement) worden beperkt. Dus of de maximum-deelnemersgrens voor religieuze of levensbeschouwelijke samenkomsten binnen gebouwen in een noodverordening geregeld mag worden – zoals dat nu wel gebeurt voor andere samenkomsten (bioscopen, theaters, concerten, enz.) – is grondwettelijk zeer dubieus. Een noodverordening is immers geen wet. Nu is het zo dat de rechtspraak niet volledig uitsluit dat gemeentelijke regels (denk aan brandweervoorschriften) grenzen stellen aan het aantal mensen dat is toegelaten binnen een kerkgebouw. Maar deze rechtspraak ziet niet op situaties waarin gemeentelijke verordeningen zulke vergaande beperkingen aan het aantal samenkomende mensen opleggen als nu gebeurt in de noodverordeningen. Er is op dit moment geen wet die regelt dat aan religieuze samenkomsten dwingende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de groepsgrootte.
Noodverordeningen en samenkomsten in de privésfeer van een woning
Op verschillende momenten in de afgelopen maanden zijn ook regels in noodverordeningen uitgevaardigd over het maximum aantal mensen dat je in de thuissituatie binnen een woning mag ontvangen. Daarbij wordt dan dikwijls opgemerkt dat er binnen de privésfeer van iemands woning geen handhaving plaatsvindt, omdat de Grondwet zo’n inbreuk op de privésfeer toestaat. Tegelijkertijd verschenen er de afgelopen maanden berichten op sociale media waaruit blijkt dat de politie soms toch optreedt tegen feestjes en andere samenkomsten van groepjes mensen binnen woningen. Hoe zit dat nu?
Het is volgens de bestuursrechtspraak niet helemaal uitgesloten dat bij gemeentelijke verordening gedragingen die plaatsvinden in de privésfeer van iemands woning of erf worden gereguleerd, als die gedragingen een ‘reflexwerking’ op de openbare orde hebben. Men zou kunnen redeneren dat daarvan sprake is als een samenkomst in de privésfeer het risico op verspreiding van het virus vergroot. Maar dat vergt dan wel een heel ruime interpretatie van het begrip openbare orde. En zo’n ruime interpretatie is mensenrechtelijk zeker niet gewenst, want die maakt het veel te makkelijk om via gemeentelijke regels in te grijpen in de privésfeer van burgers. Opnieuw moet hier het uitgangspunt van de Grondwet vastgehouden worden: inbreuken op het huisrecht en de privésfeer van burgers moeten in een wet worden vastgelegd.
Vraag is bovendien hoe de handhaving binnen woningen moet plaatsvinden. Artikel 12 Grondwet en de Algemene wet binnentreden geven namelijk strenge regels over het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoner. In de meeste gevallen is het nodig dat de overheidsfunctionarissen die binnentreden daarvoor een machtiging hebben gekregen van de officier van justitie of de burgemeester. Zo’n machtiging is weliswaar niet nodig in geval van onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen, maar deze uitzondering is niet zo ruim dat ook optreden om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan daaronder valt. Als echter ergens binnen een woning een te grote groep mensen samenkomt en dat ook van buitenaf valt waar te nemen, dan kan er wel degelijk worden gehandhaafd, bijvoorbeeld door boetes uit te schrijven.
Tijdelijke wet maatregelen COVID-19
De Tweede Kamer heeft op 13 oktober 2020 een wetsvoorstel aangenomen waarin de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus worden vastgelegd. De Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 gaat straks de noodverordeningen vervangen. De wet geldt in principe drie maanden, met de mogelijkheid haar eerder buiten werking te stellen of met telkens drie maanden te verlengen. Het doel van de wet is, onder meer, om de juridische basis van de coronamaatregelen te versterken en in lijn te brengen met de grondwettelijke eis dat langdurige inperkingen van rechten en vrijheden in een wet (vastgesteld door de regering en het parlement gezamenlijk) geregeld worden. In het licht van de hierboven geschetste juridische probleempunten is deze tijdelijke wet een noodzakelijke en belangrijke stap vooruit, want ook in een crisissituatie moeten de grondwettelijke en verdragsrechtelijke regels en principes voor inbreuken op vrijheidsrechten gevolgd worden. En een belangrijk onderdeel daarvan is dat de volksvertegenwoordiging de mogelijkheid heeft om mee te beslissen over de inhoud van de maatregelen. Het parlement moet – namens ons – kunnen bewaken dat er geen onterechte, willekeurige of disproportionele maatregelen worden uitgevaardigd.
Het College heeft in juni 2020 geadviseerd over een conceptversie van de wet, die nu behandeld wordt door de Eerste Kamer. Belangrijk discussiepunt bij het wetsvoorstel in de Tweede Kamer was de betrokkenheid van de volksvertegenwoordiging bij de uitvaardiging van vrijheidbeperkende maatregelen. In de wet wordt namelijk een bevoegdheid gecreëerd voor de regering of de Minister van Volksgezondheid om die maatregelen uit te vaardigen. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel aangepast zodat er nu in staat dat deze ministeriële regelingen binnen een week na uitvaardiging bekrachtigd moeten worden door de Tweede Kamer. Dit biedt de Tweede Kamer een mogelijkheid om als het ware aan de noodrem te trekken als zij het niet eens is met een bepaalde maatregel.
6. Waarom roept de regering geen noodtoestand uit?
Bovengenoemde wetten en regels boden volgens de regering de afgelopen maanden voldoende mogelijkheden en bevoegdheden om de maatregelen te treffen die de coronacrisis het hoofd moeten bieden. In Nederland is dan ook geen noodtoestand uitgeroepen, zoals in enkele andere landen. Als de regering een noodtoestand afkondigt, kan zij bepaalde vrijheidsrechten tijdelijk opschorten en is er bijvoorbeeld de mogelijkheid om het leger in te zetten voor ordehandhavingstaken. De bevoegdheid van de regering om dat te doen, staat in artikel 103 Grondwet en de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Als een uitzonderingstoestand is uitgeroepen, kan de regering allerlei specifieke noodwetten toepassen, bijvoorbeeld op het terrein van de voedselvoorziening, de geneeskundige zorg of de rechtspleging. De noodwetten voor deze terreinen zijn echter niet toegesneden op een situatie als die van de huidige coronacrisis. Deze noodwetten zijn veel meer gericht op situaties van oorlog en andere gewapende conflicten.
Naast die noodwetten vinden we in het Nederlandse rechtssysteem ook artikelen in ‘gewone’ wetten die regelen welke maatregelen kunnen worden getroffen als er sprake is van extreme noodsituaties. Ook de Wvr heeft zulke noodbepalingen (art. 53 en 54). Die artikelen bieden onder meer de mogelijkheid voor de minister van Justitie en Veiligheid om bevoegdheden van de burgemeesters of de CdK’s over te nemen. Dan kan er met grotere snelheid worden opgetreden en hoeft medewerking van de veiligheidsregio’s niet te worden afgewacht. Deze artikelen staan in een soort ‘waakvlam-stand’. Ze staan wel in de wet, maar ze zijn niet in werking. Om dat te laten gebeuren is een speciaal besluit van de regering nodig. En zo’n besluit is nog niet genomen. Overigens kan de regering zo’n besluit nemen zonder een noodtoestand uit te roepen.
7. Gaan de vrijheidsbeperkingen niet veel verder dan toegestaan volgens mensenrechtenverdragen?
De vrijheidsbeperkingen die de afgelopen maanden golden en nu nog steeds gelden gaan heel ver en treffen heel veel mensen. Mensenrechtenverdragen staan staten echter toe om tijdelijk af te wijken van de verdragsverplichtingen. Daar gelden wel strenge eisen voor, zowel inhoudelijk als procedureel. Deze staan onder meer in name artikel 15 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Nederland heeft tot dusverre geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
De jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) laat staten vrij veel ruimte om zelf te beslissen of sprake is van een crisissituatie die noopt tot het afwijken van de EVRM-verplichtingen. Het uitroepen van een formele noodtoestand is niet vereist. Afwijken van verplichtingen mag echter alleen tijdelijk zijn om een crisissituatie te boven te komen. En het mag niet zo zijn dat de noodmaatregelen of noodwetten resulteren in een carte blanche van de wetgever aan de regering. In Nederland zien we dat de Grondwet en andere wetten, zoals de Wpg, bepaalde grenzen stellen aan de getroffen maatregelen en soms ook rechterlijke toetsing van bepaalde (quarantaine)maatregelen mogelijk maken.
Het EHRM zal altijd kunnen toetsen of de situatie zo ernstig was dat de getroffen noodmaatregelen strikt vereist waren. Die toetsing door het EHRM vindt altijd pas achteraf plaats, eerst moeten dan nationale rechterlijke instanties een uitspraak daarover doen. Van wat voor crisissituatie ook sprake is, van bepaalde rechten mag nooit worden afgeweken. Dat zijn bijvoorbeeld het recht op leven, het verbod van onmenselijke behandeling en het verbod van strafwetgeving met terugwerkende kracht.
Wat procedurele eisen betreft, bepaalt artikel 15 EVRM dat maatregelen die verder gaan dan een reguliere inperking van vrijheidsrechten worden aangemeld bij de Raad van Europa. Nederland heeft de maatregelen die zijn getroffen niet gemeld bij de Raad van Europa.
8. Is (thuis)quarantaine een vorm van vrijheidsbeneming?
De oproep van de regering om zoveel mogelijk thuis te blijven en alleen voor echt noodzakelijke dingen de deur uit te gaan is een vorm van vrijheidsbeperking. Maar als aan een individu een concrete verplichting wordt opgelegd om thuis of elders in quarantaine te gaan om anderen niet te besmetten is dat een vorm van vrijheidbeneming. Artikel 5 lid 1(e) EVRM maakt het mogelijk om individuen hun vrijheid te benemen om verspreiding van besmettelijke ziekten tegen te gaan. De rechter moet dan wel altijd kunnen toetsen of die dwangmaatregel noodzakelijk en proportioneel is. Die eis geldt ook bij het opleggen van thuisquarantaine. In de Wpg is geregeld welke procedure dan gevolgd moet worden. Overigens is tot dusverre nog geen sprake van het verplicht opleggen van thuisquarantaine. De ‘regels’ over thuisquarantaine bij virusverschijnselen zijn slechts dringende adviezen van het RIVM, die tot dusverre vrijwillig worden nageleefd.
9. Functioneren de rechtstatelijke controlemechanismen nog voldoende?
Het is in een rechtsstaat inderdaad van groot belang dat de volksvertegenwoordiging de uitoefening van bevoegdheden door de uitvoerende macht (de regering, lokale en regionale bestuurders) controleert. Dat is bij het vaststellen van de noodverordeningen door de voorzitters van de veiligheidsregio’s wel wat ingewikkeld. Normaliter moet een noodverordening na uitvaardiging door de burgemeester zo spoedig mogelijk worden goedgekeurd door de gemeenteraad. Maar bij de uitvaardiging van noodverordeningen door de voorzitters van de veiligheidsregio’s geldt die eis niet. Hier zal de controle dus vooral moeten komen van de Tweede Kamer, die moet beoordelen of de manier waarop de ministers opdrachten geven aan de veiligheidsregio’s wettelijk en rechtsstatelijk in de haak is. Ter versterking van de controlerende rol van het parlement komt de regering, zoals boven al vermeld, met de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 ter vervanging van de noodverordeningen.
Van belang is ook dat inspecties en onafhankelijke toezichthouders hun taak kunnen blijven uitvoeren. Er is bijvoorbeeld een mensenrechtelijke plicht om personen van wie de vrijheid is ontnomen voldoende te beschermen tegen het virus en toegang te garanderen tot adequate medische zorg in geval van besmetting. Die zorgplicht geldt voor mensen in gevangenissen en politiecellen, in vreemdelingenbewaring, maar ook voor mensen die in de praktijk ‘vastzitten’ in asielzoekerscentra of in (psychiatrische) ziekenhuizen, zorginstellingen of verpleeghuizen. Juist in dat soort situaties is controle en onderzoek door inspecties en onafhankelijke toezichthouders een belangrijk rechtsstatelijke waarborgmechanisme.
10. Functioneert de rechtspraak nog voldoende?
Er worden nog rechtszaken afgehandeld door de rechterlijke instanties in Nederland, maar in veel gevallen zijn rechtszittingen uitgesteld, of vinden die in een andere vorm plaats (via de telefoon of via videoverbindingen). Niet binnen alle gebouwen van de rechterlijke instanties is het mogelijk om zittingen te organiseren op een veilige manier, bijvoorbeeld met inachtneming van de anderhalve meter afstand tussen personen. Bovendien is het soms de vraag of procespartijen in staat zijn om op een veilige manier naar de rechterlijke instantie te reizen. Het recht op een eerlijk proces vergt van de rechterlijke instanties dat er bij het bepalen van de zaken die prioriteit krijgen in afhandeling oog is voor die zaken waarin bijzondere procedurele zorg voor een procespartij aan de orde is (bijvoorbeeld bij kwetsbare personen, familiezaken, arbeidsrechtelijke zaken). Ook mag de behandeling van zaken die gaan over voortzetting van iemands detentie of gedwongen opname in een inrichting niet stopgezet worden. Er mag wel wat worden afgeweken van de ‘normale’ behandeling van een rechtszaak, maar bepaalde elementen van het recht op een eerlijk proces mogen door zo’n afwijkende behandeling niet aangetast worden: denk aan het recht op equality of arms en de onschuldpresumptie. Ook mag de onafhankelijkheid van de rechters niet worden aangetast door aanpassingen van de procedures en moet de openbaarheid van rechtszittingen en rechterlijke uitspraken niet volledig teniet worden gedaan.
11. Wie is verantwoordelijk voor het corona-beleid in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Het recht op gezondheid uit het IVESCR en de Internationale Gezondheidsregeling gelden ook in Caribisch Nederland en de Koninkrijkslanden Aruba, St. Maarten en Curaçao. In Caribisch Nederland, de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, is de Wet publieke gezondheid (grotendeels) op dezelfde manier van toepassing als in Europees Nederland. Het RIVM is dus ook werkzaam voor deze eilanden en ook de ministeriële opdrachten van art. 7 Wpg gelden er. Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de internationale verdragsverplichtingen. Wel geldt op basis van artikel 36 van het Statuut voor het Koninkrijk een verplichting voor Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten om elkaar hulp en bijstand te verlenen. Bovendien stelt artikel 43 lid 2 van het Statuut dat het waarborgen van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden een aangelegenheid is van het Koninkrijk (en dus niet alleen een verantwoordelijkheid is voor de afzonderlijke landsregeringen). Nederland spant zich dan ook in om op allerlei manieren de Caribische delen van het Koninkrijk te ondersteunen, van de inzet van marineschepen tot het invliegen van mobiele intensive care-units.
12. Welke andere mensenrechten zijn in deze situatie van belang?
De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN heeft een overzicht van alle mensenrechtelijke verplichtingen die relevant zijn voor staten bij het bestrijden van de coronacrisis gepubliceerd. En ook het EU-grondrechtenagentschap heeft een rapport gepubliceerd over alle mensenrechten die worden geraakt door de huidige situatie. Deze beide documenten maken duidelijk dat dat de corona-crisis niet alleen vrijheidsrechten aantast. Ook het recht op werk, het recht op gezondheid, het recht op huisvesting en het recht op onderwijs worden geraakt.
Bij de aantasting van deze rechten geldt voor de overheid een extra zorgplicht voor personen in een kwetsbare positie. Zo brengt het gedwongen thuisblijven en thuiswerken extra risico’s met zich op huiselijk geweld en moet de overheid zijn best doen om ervoor te zorgen dat de slachtoffers daarvan (vooral vrouwen) terecht kunnen bij hulpverlenende instanties. De toegankelijkheid van medische voorzieningen met betrekking tot het nieuwe coronavirus moet voor iedereen gelijk gewaarborgd zijn, conform het gelijkheidsbeginsel. Iemands afkomst, sociale status, financiële middelen, of leeftijd mag niet bepalend zijn voor de toegang tot medische zorg.
Toegankelijkheid is daarnaast één van de grondbeginselen genoemd in artikel 3 van het VN-verdrag handicap en is als recht opgenomen in artikel 9 van het verdrag. De overheid moet passende maatregelen nemen om toegankelijkheid van medische zorg en andere voorzieningen voor mensen met een beperking op voet van gelijkheid met anderen te garanderen. Daarbij gaat het ook om toegankelijkheid van informatie en communicatie over de corona-maatregelen van de overheid. Het inschakelen van gebarentolken bij belangrijke officiële mededelingen is dan ook een goede beslissing. Mensen met een visuele beperking geven aan dat zij vaak gebaat zijn bij audiodescriptie (iemand die beschrijft wat er gebeurt, dus ook voor de persconferentie: wie er plaatsnemen achter de microfoons, wanneer het gaat beginnen).
Ook moet de overheid in de huidige risicovolle situatie alle nodige maatregelen nemen om de bescherming en veiligheid van mensen met een beperking te waarborgen (art. 11 VN-verdrag handicap). In het algemeen is er een mensenrechtelijke verplichting om bij veiligheids- en gezondheidsrisico’s ervoor te zorgen dat niemand gedwongen verstoken blijft van hulp en zorg, ook groepen die minder makkelijk te bereiken zijn (denk aan: dak- en thuislozen, laaggeletterden, vreemdelingen die de Nederlandse taal niet goed beheersen, ouderen die minder handig zijn in het gebruik van digitale informatiekanalen).
In een bericht van het Europees Netwerk van Nationale Mensenrechteninstituten (ENNHRI) werd ten slotte aandacht gevestigd op de economische maatregelen die overheden treffen om de coronacrisis te boven te komen. Bij die economische maatregelen zou de realisatie van economische en sociale mensenrechten centraal moeten staan.
13. Welke mensenrechtelijke grenzen gelden bij het gebruik van de app CoronaMelder?
Het ministerie van VWS heeft de afgelopen maanden de app CoronaMelder ontwikkeld. De app is sinds kort te gebruiken voor heel Nederland en waarschuwt je nadat je in de buurt bent geweest van iemand die besmet is met het coronavirus.
Een belangrijke mensenrechtelijke en rechtsstatelijke grens bij het gebruik van dit soort apps is dat het recht op privéleven voldoende gewaarborgd wordt en dat er goede toezichtsmechanismen zijn om te bewaken dat de door die apps verzamelde gegevens op een verantwoorde manier worden geanalyseerd, gebruikt, opgeslagen en gedeeld met derden. Bij het delen van gezondheidsgegevens van individuen met anderen via de traceer-app is vooral van belang dat dit geanonimiseerd gebeurt. Vraag is of het altijd volledig realiseerbaar is om die anonimiteit te garanderen, maar veel experts vinden dat dit in de huidige app wel goed geregeld is.. En daarmee is het dan ook de vraag of een eventuele verplichting tot het gebruiken van dergelijke apps dan proportioneel is en of de sociale implicaties ervan niet te ernstig zijn. Bovendien zal bij het opleggen van zo’n verplichting voldoende moeten zijn aangetoond dat het systeem daadwerkelijk geschikt is om voldoende bescherming tegen verspreiding van het virus te genereren om nieuwe uitbraken te voorkomen. De overheid verplicht mensen echter niet de CoronaMelder te gebruiken, ze dringt er slechts op aan om dat wel te doen omdat met gebruik van de app het informeren van personen die in contact zijn geweest met een besmet iemand enorm kan worden versneld. Dit vermindert de last in het bron- en contactonderzoek van de GGD’s. Het College bracht op 20 april 2020 een afzonderlijk advies over de randvoorwaarden voor het gebruik van corona-apps uit.
14. Gezondheidscontroles als voorwaarde voor toegang tot gebouwen of diensten: mag dat?
Om verspreiding van COVID-19 te voorkomen, zijn er in Nederland bedrijven en instellingen die gezondheidscontroles gebruiken als voorwaarde voor de toegang tot een gebouw of het gebruikmaken van een bepaalde dienst. Een dergelijke verplichte temperatuurmeting vindt plaats bij onder meer verpleeg- en verzorgingstehuizen als voorwaarde voor bezoek. Ook zijn er bedrijven die dergelijke verplichte metingen introduceren voor hun personeel. Het doel van dit soort maatregelen is het beschermen van de gezondheid, en dat is begrijpelijk bij een dergelijk gevaarlij en besmettelijk virus. Maar hierbij moeten wel mensenrechtelijke grenzen en voorwaarden worden gerespecteerd. Dergelijke controles mogen niet zomaar.
Recht op gezondheid, recht op privacy en recht op lichamelijke integriteit
Een temperatuurmeting is in beginsel een uitvloeisel van het recht op gezondheid, omdat het doel ervan is om mensen te beschermen tegen besmetting met het virus. Omwille van de volksgezondheid draagt de overheid werkgevers en zorgverleners op om te zorgen dat werknemers, en bewoners en personeel van zorginstellingen daar in een veilige, gezonde omgeving kunnen werken en verblijven. Zij moeten zich dus inspannen om het coronavirus buiten de deur te houden. Ook aanbieders van diensten moeten de hygiënenormen van hun branche en het RIVM aanhouden.
Het recht op gezondheid kan vereisen dat andere mensenrechten worden ingeperkt. Daarbij gaat het vooral om het recht op privacy (beschikken over je eigen medische gegevens en deze niet hoeven afstaan aan derden) en het recht op eigen lichamelijke integriteit (vastgelegd in artikel 10 - 11 GW en artikel 8 EVRM).
Beperkingen van deze rechten zijn in principe toegestaan, maar moeten wel aan voorwaarden voldoen. Beperkingen mogen alleen als dit bij wet geregeld is en de beperkingen echt noodzakelijk, proportioneel en effectief zijn om het doel van gezondheid te bereiken. Daarbij is dan bijvoorbeeld relevant in hoeverre de opgemeten lichaamstemperatuur iets zegt over het wel of niet besmettelijk zijn van een persoon. Hierop wijst ook het RIVM. Want wanneer heeft iemand daadwerkelijk verhoging of koorts? Onderzoek laat zien dat ouderen bijvoorbeeld vaak een lagere lichaamstemperatuur hebben, waardoor metingen van hun temperatuur anders zouden moeten worden geïnterpreteerd. Voorbehouden als deze maken dat de proportionaliteit en effectiviteit van het (verplicht) afnemen van de temperatuur twijfelachtig is, en kunnen reden zijn dat deze beperking van het recht op privacy en lichamelijke integriteit niet is toegestaan.
Geïnformeerde toestemming
Een temperatuurmeting zal in principe alleen kunnen plaatsvinden met iemands nadrukkelijke en geïnformeerde toestemming. Hetzelfde geldt voor het vastleggen en verwerken van de temperatuurgegevens, die moeten worden beschouwd als medische gegevens. Geïnformeerde toestemming wil zeggen: is duidelijk waar men toestemming voor geeft, en is men zich bewust van de gevolgen van deze toestemming? Hierbij moet altijd rekening gehouden worden met specifieke groepen, zoals mensen met een verstandelijke beperking.
15. Kan ik straks nog het OV in met mijn hoofddoek als ik daar ook verplicht ben een mondkapje te dragen? Of kom ik dan in strijd met het verbod op gezichtsbedekking?
De Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding verbiedt het dragen van kleding die het gezicht geheel bedekt of zodanig bedekt dat alleen de ogen onbedekt zijn, dan wel onherkenbaar maakt. Dit verbod geldt in het openbaar vervoer en in gebouwen en bijbehorende erven van onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen en zorginstellingen. Deze wet kent echter een uitzondering voor kleding die noodzakelijk is ter bescherming van het lichaam in verband met de gezondheid of de veiligheid (artikel 1 lid 2(b)). Het College gaat ervan uit dat deze uitzondering op de huidige situatie van toepassing is, zeker nu de overheid mensen die gebruik maken van het openbaar vervoer juist verplicht om een mondkapje te dragen ter voorkoming van verspreiding van het coronavirus. Als vrouwen gedwongen zouden worden hun hoofddoek af te doen om met een mondkapje het OV in te mogen zou dit in de ogen van het College een niet-gerechtvaardigde inbreuk op hun godsdienstvrijheid opleveren.
16. Welke mensenrechtelijke grenzen zijn van toepassing op de mondkapjesplicht?
Om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, wil het kabinet het dragen van een niet-medisch mondkapje in onder andere winkels, musea, restaurants en theaters vanaf 1 december verplichten. Ook in het onderwijs (met uitzondering van de basisschool) moeten mensen dan een mondkapje gaan dragen. Voor contactberoepen geldt de regel zowel voor de klant als de professional, zoals de kapper of de rij-instructeur. In het openbaar vervoer was een mondkapje al verplicht, maar voortaan is dit ook het geval in stations en bij bus- en tramhaltes. De mondkapjesplicht geldt voor iedereen van 13 jaar en ouder. De verplichting tot het dragen van een mondkapje geldt niet voor mensen die vanwege een beperking of ziekte geen mondkapje kunnen dragen of opzetten.
De mondkapjesplicht is vastgelegd in een ministeriële regeling, die op 19 november door de ministers De Jonge (VWS), Grapperhaus (J&V) en Ollongren (BZK) naar de Tweede en Eerste Kamer is gestuurd. Een dergelijke regeling is nodig, omdat de mondkapjesplicht een inbreuk oplevert op de grondwettelijk gewaarborgde persoonlijke levenssfeer beperkt. Artikel 10 van de Grondwet staat beperkingen toe, maar alleen als hier een specifieke en voldoende duidelijke wettelijke basis voor is. Daarnaast moeten beperkingen volgens artikel 8, tweede lid, van het EVRM noodzakelijk, proportioneel en effectief zijn om het doel van de bescherming van de gezondheid te bereiken.
Het College merkt op dat het kabinet in de toelichting bij de regeling ingaat op deze vereisten en motiveert waarom het dragen van niet-medische mondkapjes geschikt is voor en zal bijdragen aan het tegengaan van de verspreiding van het coronavirus. Zo stelt het kabinet dat “mondkapjes de verspreiding van het virus kunnen tegengaan in situaties waarin voldoende afstand houden niet altijd lukt. Wij vinden de plicht tot het dragen noodzakelijk omdat de bijdrage van mondkapjes aan het tegengaan van verspreiding van het virus, van levensbelang is op het moment dat sprake is van verregaande verspreiding van het virus. Nu wij ons in die situatie bevinden, kan niet worden volstaan met de al bestaande maatregelen en is het nodig om deze plicht daaraan toe te voegen.”
Het College heeft in een reactie op het ontwerp van deze ministeriële regeling aangegeven dat het de onderbouwing van de mondkapjesplicht voldoende stevig vindt. Het merkt daarbij op dat het lastig is om de noodzaak en proportionaliteit van de mondkapjesplicht in absolute zin te bewijzen of met cijfers te onderbouwen. Om de verspreiding van het virus in te dammen worden immers verschillende maatregelen tegelijkertijd genomen. Die hebben als geheel een bepaald effect op het indammen van de verspreiding van het virus. Het is dan ook moeilijk om per afzonderlijke maatregel heel nauwkeurig te bepalen of die noodzakelijk is. Daarnaast heeft het College erop gewezen dat het de uitzondering op de mondkapjesplicht voor personen met een beperking terecht en noodzakelijk vindt. Daarbij vindt het College het van groot belang om heldere informatie over deze uitzonderingen te verschaffen, opdat personen die een beroep doen op deze uitzonderingen niet te maken krijgen met afwijzende of negatieve bejegening door handhavers of derden op het moment dat zij geen mondkapje dragen.
17. Mag een demonstratie zomaar afgelast worden vanwege Corona?
Het organiseren en deelnemen aan demonstraties is een grondrecht (artikel 9 Grondwet, artikel 11 EVRM), dat betekent dat de overheid zich niet zomaar mag mengen in een demonstratie. Het uitgangspunt is dat de overheid demonstraties faciliteert en de bescherming van demonstranten voorop stelt (EHRM 21 juni 1988, par. 34). Demonstraties mogen dus niet zomaar afgelast worden of verplaatst worden naar een onaantrekkelijk tijdstip of een veldje waar niemand je ziet.
Voor een aantal doeleinden mag volgens de Grondwet het recht om te demonstreren beperkt worden, namelijk (1) ter bescherming van de gezondheid, (2) in het belang van het verkeer of (3) ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De verspreiding van het Coronavirus kan een gezondheidsrisico zijn voor de samenleving en de demonstranten zelf; Corona kan dus een reden zijn om het recht om te demonstreren te beperken. Dit betekent echter niet dat de demonstratie zomaar afgelast mag worden, eerst dient nagegaan te worden of de maatregelen proportioneel zijn en of minder vergaande maatregelen genomen kunnen worden (bijvoorbeeld door voldoende afstand tussen demonstranten te faciliteren).
Tenslotte is er voor het beperken van een demonstratie een wettelijke grondslag nodig (zie vraag drie). Voor demonstraties gelden (ook in tijden van Corona) de gebruikelijke regels van de Wet openbare manifestaties (WOM); demonstraties zijn dus niet verboden door een noodverordening (kamerbrief 8 juni 2020, p. 4). Wel is het zo dat de bevoegdheden die volgens de WOM worden uitgeoefend door de burgemeester, vanwege het feit dat er nu noodverordeningen gelden, worden uitgeoefend door de voorzitter van de betreffende veiligheidsregio (zie art. 39 Wet Veiligheidsregio’s). Volgens de WOM kunnen voorschriften, beperkingen en - in het ultieme geval - een verbod worden opgelegd ter bescherming van de gezondheid (artikel 5 lid 2 sub c WOM). Welke maatregelen nodig zijn moet bij elke demonstratie opnieuw worden beoordeeld. Het risico op Coronabesmettingen en de mogelijkheden om anderhalve meter afstand van elkaar te houden kan bij deze beoordeling een rol spelen. Ook hierbij geldt dat er eerst moet worden gekeken naar minder vergaande maatregelen en de proportionaliteit van het ingrijpen voordat een demonstratie kan worden verboden. Als er (veel) meer demonstranten komen opdagen dan door de organisatoren verwacht werd, dan is dat op zich geen voldoende reden om de demonstratie te verbieden of op te breken. Het recht om te betogen omvat ook het recht om (spontaan) aan te sluiten bij een demonstratie. Als het daardoor echter onmogelijk wordt om veilige afstand te houden en besmettingsgevaar binnen de perken te houden, kan dit wel een reden vormen om in te grijpen en bijvoorbeeld geen nieuwe mensen meer toe te laten tot het gebied waar de demonstratie plaatsvindt of de demonstratie te beëindigen.
18. Wat moet de overheid doen om armoede door corona te voorkomen en te bestrijden?
Het coronavirus heeft grote gevolgen voor de economie. Veel mensen hebben geen of minder inkomsten uit werk. De verwachting is dat dit de komende tijd zal toenemen. Wat voor verplichtingen brengen mensenrechten mee voor de overheid om armoede te voorkomen en tegen te gaan?
Wat betekent armoede in termen van mensenrechten?
Het recht op een behoorlijke levensstandaard en bescherming tegen armoede en sociale uitsluiting zijn fundamentele mensenrechten. Een langdurig tekort aan financiële middelen kan op zichzelf al problematisch zijn vanuit het oogpunt van de rechten van de mens. Het recht op een behoorlijke levensstandaard betekent dat er voldoende inkomensondersteuning moet zijn om armoede te voorkomen.
Armoede raakt ook aan andere mensenrechten, zoals het recht op gezondheid, huisvesting en onderwijs. Bij het vormgeven van de herstelmaatregelen en de maatregelen om de effecten van een eventuele economische crisis te dempen, is het dan ook belangrijk dat aan mensenrechten wordt getoetst.
Gelijkheid en non-discriminatie
Mensenrechten verplichten de overheid om mensen in de meest kwetsbare situaties te beschermen en ervoor te zorgen dat de economische gevolgen van de coronacrisis hen niet onevenredig zwaar treffen. Mensen voor wie de maatregelen grote economische gevolgen hebben zijn bijvoorbeeld mensen met een laag inkomen en mensen met onzekere en tijdelijke arbeidscontracten, zoals flexwerkers. Ook zullen mensen die al regelmatig te kampen hebben met discriminatie bij toegang tot werk nu extra problemen ondervinden, zoals vrouwen, mensen met een beperking, ouderen, mensen met een migratieachtergrond en arbeidsmigranten.
Als er minder banen beschikbaar zijn door de crisissituatie, is er een nog groter risico op discriminatie van mensen uit die groepen bij toegang tot en behoud van werk. Het is nodig daar actief beleid op te ontwikkelen bij economische teruggang. Voorkomen moet worden dat mensen in armoede terechtkomen. Mochten mensen in armoede terecht zijn gekomen, dan moeten maatregelen worden genomen om hen daar zo snel mogelijk uit te halen.
Om discriminatie en toenemende ongelijkheid te voorkomen, zou de overheid de te verwachten gevolgen van voorgenomen maatregelen moeten onderzoeken en zouden zij na verloop van tijd de daadwerkelijke gevolgen moeten monitoren. Als bezuinigingen noodzakelijk zijn, mogen de meest kwetsbare mensen daardoor niet het hardst getroffen worden.
Participatie en empowerment
Cruciaal voor een effectieve bescherming van economische en sociale rechten is dat mensen tijdig en op alle fronten worden betrokken bij het maken, uitvoeren en monitoren van beleid. Dat vraagt van nationale en lokale overheden dat zij in een vroeg stadium nagaan wie mogelijk wordt geraakt door het beleid en hoe zij kunnen garanderen dat besluiten met hen en niet voor hen worden genomen. Extra inspanning om mensen te betrekken kan noodzakelijk zijn, omdat deelnemen aan de samenleving voor verschillende groepen mensen als gevolg van de beperkingen, maar ook door het wegvallen van de beperkingen, niet goed mogelijk is. Denk daarbij onder meer aan ouderen en mensen met een beperking. De verminderde zichtbaarheid mag niet tot gevolg hebben dat zij niet worden betrokken. Integendeel.
19. Zijn de bezoekregelingen van zorginstellingen in strijd met mensenrechten?
Vanwege COVID-19 konden bezoekers lange tijd niet of beperkt naar binnen bij instellingen voor ouderenzorg en gehandicaptenzorg. Inmiddels kunnen familie en vrienden vaak weer op bezoek bij ouderen of mensen met een beperking. In hoeverre mag een instelling bezoek helemaal of deels verbieden voor de veiligheid en de gezondheid? Welke mensenrechten spelen hierbij een rol? En wie mag daarover beslissen?
Het recht op privé- en gezinsleven en autonomie
De bewoners van instellingen voor ouderenzorg en gehandicaptenzorg hebben net als ieder ander recht op privé- en gezinsleven (artikel 10 Grondwet, artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 22 VN-verdrag handicap).
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft dit recht uitgelegd als een recht dat van groot belang is voor de ontwikkeling en uitdrukking van iemands identiteit en persoonlijkheid. Daaronder valt ook het recht om banden te onderhouden tussen partners in een duurzame relatie, met minderjarige kinderen en om relaties met anderen aan te gaan en te onderhouden.
Verder moeten ouderen en mensen met een beperking zoveel mogelijk vrijheid hebben om zelf beslissingen te nemen. Dit heet persoonlijke autonomie en geldt als grondbeginsel van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het VN-verdrag handicap.
In de periode dat instellingen geen of nauwelijks bezoekers toelieten, werden deze rechten van ouderen en mensen met een beperking voor een groot deel opzij geschoven. Daarnaast verboden instellingen bewoners vaak om het pand of de locatie te verlaten. De bewoners konden hierdoor in een sociaal isolement belanden, met groot risico op psychische, fysieke, emotionele en pedagogische schade.
De impact is heel groot voor ouderen en mensen met een beperking omdat zij afhankelijk zijn van anderen. Direct contact met familie en cruciale personen is voor hen extra belangrijk, omdat zij verder vaak weinig persoonlijke contacten hebben. Niet iedereen begrijpt of waardeert alternatieve vormen van communicatie, zoals beeldbellen.
Recht op leven en zo goed mogelijke gezondheid
Daarnaast hebben de bewoners, maar ook personeel en bezoekers, recht op een zo goed mogelijke gezondheid en op goede zorgverlening. De overheid is mensenrechtelijk verplicht om deze te beschermen en moet dus maatregelen nemen bij een pandemie als COVID-19.
Zorgaanbieders moeten ‘goede zorg’ verlenen op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz). Om goede zorg te verlenen moeten ze besmettingen voorkomen maar ook de rechten van cliënten respecteren (artikel 2 lid 2 sub c Wkkgz).
Zorgvuldig afwegen van belangen
De zorginstellingen in de ouderenzorg baseerden hun bezoekverbod op de geldende noodverordeningen van de overheid. In de gehandicaptenzorg maakten brancheorganisaties een eigen bezoekersregeling. De beperking van rechten vond dus vooral plaats in de relatie tussen zorgaanbieder en cliënt. Maar de overheid is ook verantwoordelijk, omdat de instellingen besluiten namen op basis van overheidsvoorschriften.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft bepaald dat de overheid in zo’n situatie moet zorgen dat grondrechten ook in private verhoudingen beschermd worden, dus tussen burgers en organisaties.
De overheid moet altijd een zorgvuldige afweging maken van de verschillende belangen en duidelijk uitleggen hoe deze afweging gedaan is. Voor die afweging zijn van belang:
- de grondslag van de rechten en beperkingen (waar die rechten en beperkingen op gebaseerd zijn);
- de legitimiteit van de doelstellingen (of het doel wel goed is);
- de proportionaliteit (of het niet een te zwaar middel is);
- en de geschiktheid van de maatregelen.
De maatregelen hadden een legitiem doel, namelijk de bescherming van de volksgezondheid. Staten hebben volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens veel vrijheid om zelf beleid te maken waardoor meer mensen gezond blijven. Deze beleidsvrijheid wordt kleiner als het gaat over een kernrecht als het recht op privé- en gezinsleven, waarbij ook het belangrijke beginsel van persoonlijke autonomie meeweegt.
Het bezoekverbod lijkt direct na de uitbraak van COVID19 proportioneel en noodzakelijk te zijn geweest om verspreiding van het virus te voorkomen. De ziekte greep om zich heen, ook in zorginstellingen. Maar naarmate deze verspreiding afnam, hadden instellingen meer mogelijkheden om het recht op privé- en gezinsleven te respecteren.
Echter, zelfs toen het ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de branche adviseerden om de strenge bezoekmaatregelen af te bouwen, bleven diverse zorginstellingen vasthouden aan het bezoekverbod of ze boden slechts heel beperkte bezoekmogelijkheden en dan soms met gezondheidscontroles voor de bezoekers.
Dit is niet in alle gevallen meer proportioneel (het middel is te zwaar): zorginstellingen kunnen inmiddels in overleg met de cliëntenraad nieuwe regels opstellen waarbij bezoekers veilig hun familie of vrienden kunnen bezoeken. Zo kunnen bezoekers afstand houden, beschermende kleding dragen of getest worden.
In plaats van een algemene bezoekregeling moeten zorginstellingen per locatie inschatten hoe groot het risico is op besmetting en regels waar mogelijk aanpassen aan de specifieke situatie. Daarnaast moeten instellingen de wilsbekwaamheid van de bewoner respecteren. Dat betekent dat zij zoveel mogelijk de wensen moeten respecteren van bewoners die in staat zijn om zelf te bepalen of bezoek voor hem of haar goed is en of hij of zij dat wil of niet.
Tijdelijke wet maatregelen COVID-19
De Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 die nu bij de Eerste Kamer ligt, maakt duidelijk dat de zorgaanbieders ervoor moeten zorgen dat bezoekers voldoende afstand houden. Alleen als de minister dat apart nog bepaalt, kan bezoek beperkt of verboden worden. Dat kan hij doen als er in de regio een uitbraak is en de zorglocaties daartegen onvoldoende maatregelen nemen. Ook moet de instelling rekening houden met de consequenties van een nieuw bezoekverbod of bezoekbeperking voor het algehele welzijn van de cliënten, patiënten en zorgverleners.
Ten slotte mogen zorginstellingen volgens het wetsvoorstel de toegang niet beperken voor functionarissen die wettelijk recht op contact met bewoners hebben, zoals advocaten, cliëntenvertrouwenspersonen en patiëntenvertrouwenspersonen. Zo staat dat immers ook in de Wet zorg en dwang en de Wet verplichte ggz. Het College heeft in zijn commentaar op de eerdere versie van het wetsvoorstel er op aangedrongen om dat zo te regelen.
20. Coronavaccinatie: vrijwillig of verplicht?
Begin 2021 biedt ook de Nederlandse overheid vaccinaties tegen COVID-19 aan. De overheid gaat burgers vooralsnog niet verplichten om zich te laten vaccineren. Je mag dus zelf beslissen of je je laat inenten of niet. Is dat in overeenstemming met mensenrechten? En mogen bedrijven, instanties en bijvoorbeeld organisatoren van festivals een bewijs van vaccinatie als eis stellen aan toegang?
Bij voorkeur vrijwillig
Het bekende Rijksvaccinatieprogramma (RVP) in Nederland biedt alle jonge kinderen inentingen tegen besmettelijke ziekten. Het aanbod is op basis van vrijwilligheid en heeft als doel het op peil houden van groepsbescherming. Jarenlang was dat succesvol, alleen de laatste jaren schommelde de vaccinatiegraad tegen mazelen richting grenswaarde van vaccinatiegraad 92-94%. Nederland kent geen vaccinatieplicht voor mazelen en andere ziekten. Omringende landen als België, Duitsland en Frankrijk hebben wel varianten daarvan ingevoerd.
Het op basis van vrijwilligheid aanbieden van vaccinatie tegen COVID19 sluit dus aan bij het gangbare beleid in het RVP. Er wordt nu volop ingezet op het bieden van informatie over de verschillende vaccins, voor wie die het beste geschikt zijn, over de mate van bescherming en eventuele bijwerkingen. Naarmate het aantal inentingen toeneemt, stijgt ook de groepsbescherming.
Een verplichte vaccinatie botst met het recht op onaantastbaarheid van het lichaam: het recht om autonoom, dus zelf, te bepalen over medische ingrepen (artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM); zie ook artikel 11 Grondwet en artikel 7:450 Burgerlijk Wetboek). Het weigeren van een vaccinatie kan bovendien ingegeven zijn door godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen en dan is ook de godsdienst- en gewetensvrijheid (artikel 9 EVRM, artikel 6 Grondwet) in het geding.
De bovengenoemde rechten zijn niet absoluut. Een inbreuk daarop ter bescherming van de volksgezondheid kan gerechtvaardigd zijn. In dat verband is relevant dat de overheid ook de mensenrechtelijke plicht heeft tot bescherming van het recht op leven (art. 2 EVRM) en het recht op gezondheid (art. 12 IVESCR). In algemene zin staan mensenrechten dus niet in de weg aan een verplichting tot vaccineren, als die verplichting nodig is om de kans tot besmetting met COVID-19 te verkleinen of de vaccinatiegraad te verhogen.
Wel vloeien uit de bovengenoemde mensenrechtenbepalingen een aantal voorwaarden voort voor verplichte vaccinatie. Allereerst zal die verplichting in een wet moeten worden vastgelegd. Bovendien zal moeten worden aangetoond dat die vaccinatie echt noodzakelijk is om de volksgezondheid te beschermen. Noodzakelijk betekent dat de maatregel proportioneel moet zijn, dat deze in redelijke verhouding staat tot het te bereiken doel, en dat het niet mogelijk is om dat doel te bereiken op een manier die de betreffende mensenrechten minder aantast (het subsidiariteitsvereiste). Dat er op zich een goede reden is voor inenting tegen COVID-19, door de Wereldgezondheidsorganisatie betiteld als een pandemie, is evident. Vaccinaties beschermen degenen die ingeënt worden en ook degenen daaromheen. De werking en veiligheid ervan wordt zorgvuldig getoetst door gezaghebbende instanties als het Europees Medisch Agentschap en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen.
Het snel invoeren van een vaccinatieplicht voor COVID-19 is, vanwege de bovengenoemde voorwaarden, echter niet eenvoudig. Er zal dus een wet moeten komen die dit regelt. De Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 en de Wet publieke gezondheid bevatten nu namelijk geen bepalingen die een vaccinatieplicht mogelijk maken. Het maken van een wet om vaccinatie te verplichten zou kunnen leiden tot groeiende weerstand tegen vaccinatie en een langdurige en polariserende parlementaire behandeling, die de effectiviteit van de vaccinatiecampagne juist ondermijnt. Bovendien vergt het subsidiariteitsvereiste dat minder ingrijpende maatregelen eerst een kans krijgen. Dus sowieso eerst een flinke tijd vaccineren op vrijwillige basis en kijken tot hoever de vaccinatiegraad oploopt.
Overigens zouden op een vaccinatieplicht altijd uitzonderingen mogelijk moeten zijn, bijvoorbeeld als iemand bezwaar maakt op grond van godsdienst of levensbeschouwing of in verband met een ziekte die vaccineren niet wenselijk maakt. Dan gaat het gelijkebehandelingsrecht spelen en moet er een objectieve rechtvaardiging zijn voor mogelijke discriminatie op die gronden.
Vaccinatiebewijs als toegangseis en werknemersverplichting?
Het RIVM maakt een centraal register waarin informatie over alle uitgevoerde vaccinaties wordt opgeslagen. Aan mensen die worden opgeroepen voor vaccinatie, zal vooraf worden gevraagd of zij toestemming geven hun gegevens met het centrale register te delen. Het kabinet heeft nog geen uitsluitsel gegeven over het al dan niet uitgeven van een vaccinatiebevestiging. Dat zo’n ‘vaccinatiebewijs’ nodig kan zijn voor toegang tot een ander land, is niet zo opmerkelijk. Maar mag dat bewijs van vaccinatie ook voor andere doelen dan internationaal reizen gebruikt worden?
Een vaccinatiebewijs bevat medische gegevens, die alleen met toestemming van de betreffende persoon ingezien mogen worden. Bij het vragen om persoonsgegevens moet volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) het geven van toestemming expliciet, geïnformeerd en in vrijheid gebeuren.
Private partijen zouden het tonen van bewijs van coronavaccinatie kunnen gaan eisen in de toegang tot goederen en diensten. Horeca-uitbaters en festivalorganisatoren bijvoorbeeld mogen een eigen deur/toegangsbeleid voeren, mits binnen de grenzen van de wet. De rechter heeft bepaald dat ook private partijen alleen inbreuk mogen maken op grondrechten (zoals de onaantastbaarheid van het lichaam) wanneer dat proportioneel en is en niet op een minder ingrijpende manier mogelijk is. Als zij een klant weigeren omdat die geen vaccinatiebewijs toont, moeten zij aantonen dat zijn of haar beleid noodzakelijk is om de gezondheid van zijn klanten en personeel te waarborgen, dat dat doel niet met andere maatregelen bereikt kan worden en dat het doel de inbreuk op het grondrecht rechtvaardigt.
Ook werkgevers willen wellicht van hun werknemers weten of zij gevaccineerd zijn of niet. Een werkgever heeft een vergaande zorgplicht als het gaat om een gezonde werkomgeving. Hij moet maatregelen nemen waarmee hij schade in redelijkheid kan voorkomen. Vooral in de zorg is het belang van veiligheid voor cliënten en personeel groot. In die omgeving kan een verzoek om vaccinatiegegevens te tonen meer proportioneel zijn.
Voor vaccinatie tegen hepatitis B gelden al wel bijzondere regels. Volgens de arbeidsomstandighedenwet zijn werkgevers verplicht om werknemers die in contact komen met bloed, in de gelegenheid te stellen zich te laten vaccineren tegen deze besmettelijke ziekte. Van bijvoorbeeld chirurgen en andere bij operaties betrokken zorgmedewerkers wordt verwacht dat zij zich tegen hepatitis B laten inenten.
De AVG biedt enige ruimte voor oplossingen via de bepaling dat gezondheidsgegevens bij uitzondering wél mogen worden gedeeld, als ‘de verwerking ervan noodzakelijk is om redenen van algemeen belang op het gebied van de volksgezondheid’. Dat moet dan wel wettelijk geregeld worden.
Prikprivileges?
Een discussiepunt dat gerelateerd is aan het bovenstaande is de vraag of de overheid een regeling zou mogen maken waarin aan personen die zijn gevaccineerd bepaalde vrijheden worden gegund die ongevaccineerde personen niet hebben. Denk aan: meer bewegingsvrijheid, meer mogelijkheden om te winkelen, uit te gaan, etc. Rond deze vraag gelden grotendeels dezelfde uitgangspunten als hierboven geschetst. Het toekennen van zulke ‘privileges’ aan gevaccineerde personen zal vergen dat personen hun medische informatie delen met derden. En dat kan alleen met geïnformeerde en in vrijheid gegeven toestemming.
Nu kan geredeneerd worden dat personen die zich hebben laten vaccineren er waarschijnlijk weinig moeite mee hebben om die toestemming te geven. Maar op die manier bestaat er natuurlijk ook druk op personen die niet gevaccineerd zijn om hun medische gegevens te verstrekken. En als dat het geval is, vergt de AVG toch dat dit in een wet geregeld wordt. Bovendien zal dan ook weer rekening gehouden moeten worden met personen die om een godsdienstige of levensbeschouwelijke reden niet gevaccineerd willen worden en met mensen die om een medische reden niet gevaccineerd kunnen worden. Het toekennen van privileges aan gevaccineerden klinkt positief, maar in wezen komt het neer op het uitsluiten van mensen die niet gevaccineerd zijn. Als de overheid een regeling zou willen maken, zal de vraag beantwoord moeten worden hoe gerechtvaardigd het creëren van een dergelijke maatschappelijke tweedeling is en hoe een eventuele regeling in de praktijk gehandhaafd zou moeten worden.
Daarnaast geldt dat de risico’s op verspreiding van het coronavirus pas echt minder worden als een voldoende percentage van de bevolking immuun is als gevolg van vaccinatie. Het opbouwen van die immuniteit bij een persoon vergt op zich al enige tijd en het daadwerkelijk vaccineren van grote groepen mensen ook. Het is dus niet zo dat gevaccineerde personen al snel na hun inenting zonder risico’s weer hun ‘normale’ leven zouden kunnen hervatten. Het zal sowieso nog even duren voor er voldoende andere gevaccineerde en immune mensen zijn om dat ‘normale’ samenleven weer vorm te geven. In die zin loopt de discussie over prikprivileges enigszins op de zaken vooruit.
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
Artikel 1
Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.
Artikel 2
Eenieder heeft aanspraak op alle rechten en vrijheden, in deze Verklaring opgesomd, zonder enig onderscheid van welke aard ook, zoals ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
Verder zal geen onderscheid worden gemaakt naar de politieke, juridische of internationale status van het land of gebied, waartoe iemand behoort, onverschillig of het een onafhankelijk, trust-, of niet-zelfbesturend gebied betreft, dan wel of er een andere beperking van de soevereiniteit bestaat.
Artikel 3
Eenieder heeft het recht op leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon.
Artikel 4
Niemand zal in slavernij of horigheid gehouden worden. Slavernij en slavenhandel in iedere vorm zijn verboden.
Artikel 5
Niemand zal onderworpen worden aan folteringen, noch aan een wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
Artikel 6
Eenieder heeft, waar hij zich ook bevindt, het recht als persoon erkend te worden voor de wet.
Artikel 7
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder onderscheid aanspraak op gelijke bescherming door de wet. Allen hebben aanspraak op gelijke bescherming tegen iedere achterstelling in strijd met deze Verklaring en tegen iedere ophitsing tot een dergelijke achterstelling.
Artikel 8
Eenieder heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp van bevoegde nationale rechterlijke instanties tegen handelingen, welke in strijd zijn met de grondrechten hem toegekend bij Grondwet of wet.
Artikel 9
Niemand zal onderworpen worden aan willekeurige arrestatie, detentie of verbanning.
Artikel 10
Eenieder heeft, in volle gelijkheid, recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie bij het vaststellen van zijn rechten en verplichtingen en bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging.
Artikel 11
Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft er recht op voor onschuldig gehouden te worden, totdat zijn schuld krachtens de wet bewezen wordt in een openbare rechtszitting, waarbij hem alle waarborgen, nodig voor zijn verdediging, zijn toegekend.
Niemand zal voor schuldig gehouden worden aan enig strafrechtelijk vergrijp op grond van enige handeling of enig verzuim, welke naar nationaal of internationaal recht geen strafrechtelijk vergrijp betekenden op het tijdstip, waarop de handeling of het verzuim begaan werd. Evenmin zal een zwaardere straf worden opgelegd dan die, welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
Artikel 12
Niemand zal onderworpen worden aan willekeurige inmenging in zijn persoonlijke aangelegenheden, in zijn gezin, zijn tehuis of zijn briefwisseling, noch aan enige aantasting van zijn eer of goede naam. Tegen een dergelijke inmenging of aantasting heeft eenieder recht op bescherming door de wet.
Artikel 13
Eenieder heeft het recht zich vrijelijk te verplaatsen en te vertoeven binnen de grenzen van elke Staat.
Eenieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten en naar zijn land terug te keren.
Artikel 14
Eenieder heeft het recht om in andere landen asiel te zoeken en te genieten tegen vervolging.
Op dit recht kan geen beroep worden gedaan ingeval van strafvervolgingen wegens misdrijven van niet-politieke aard of handelingen in strijd met de doeleinden en beginselen van de Verenigde Naties.
Artikel 15
Eenieder heeft het recht op een nationaliteit.
Aan niemand mag willekeurig zijn nationaliteit worden ontnomen, noch het recht worden ontzegd om van nationaliteit te veranderen.
Artikel 16
Zonder enige beperking op grond van ras, nationaliteit of godsdienst, hebben mannen en vrouwen van huwbare leeftijd het recht om te huwen en een gezin te stichten. Zij hebben gelijke rechten wat het huwelijk betreft, tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan.
Een huwelijk kan slechts worden gesloten met de vrije en volledige toestemming van de aanstaande echtgenoten.
Het gezin is de natuurlijke en fundamentele groepseenheid van de maatschappij en heeft recht op bescherming door de maatschappij en de Staat.
Artikel 17
Eenieder heeft recht op eigendom, hetzij alleen, hetzij tezamen met anderen.
Niemand mag willekeurig van zijn eigendom worden beroofd.
Artikel 18
Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing, door eredienst en de inachtneming van de geboden en voorschriften.
Artikel 19
Eenieder heeft recht op vrijheid van mening en meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid om zonder inmenging een mening te koesteren en om door alle middelen en ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven.
Artikel 20
Eenieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering.
Niemand mag worden gedwongen om tot een vereniging te behoren.
Artikel 21
Eenieder heeft het recht om deel te nemen aan het bestuur van zijn land, rechtstreeks of door middel van vrij gekozen vertegenwoordigers.
Eenieder heeft het recht om op voet van gelijkheid te worden toegelaten tot de overheidsdiensten van zijn land.
De wil van het volk zal de grondslag zijn van het gezag van de Regering; deze wil zal tot uiting komen in periodieke en eerlijke verkiezingen, die gehouden zullen worden krachtens algemeen en gelijkwaardig kiesrecht en bij geheime stemmingen of volgens een procedure, die evenzeer de vrijheid van de stemmen verzekert.
Artikel 22
Eenieder heeft als lid van de gemeenschap recht op maatschappelijke zekerheid en heeft er aanspraak op, dat door middel van nationale inspanning en internationale samenwerking, en overeenkomstig de organisatie en de hulpbronnen van de betreffende Staat, de economische, sociale en culturele rechten, die onmisbaar zijn voor zijn waardigheid en voor de vrije ontplooiing van zijn persoonlijkheid, verwezenlijkt worden.
Artikel 23
Eenieder heeft recht op arbeid, op vrije keuze van beroep, op rechtmatige en gunstige arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid.
Eenieder, zonder enige achterstelling, heeft recht op gelijk loon voor gelijke arbeid.
Eenieder, die arbeid verricht, heeft recht op een rechtvaardige en gunstige beloning, welke hem en zijn gezin een menswaardig bestaan verzekert, welke beloning zo nodig met andere middelen van sociale bescherming zal worden aangevuld.
Eenieder heeft het recht om vakverenigingen op te richten en zich daarbij aan te sluiten ter bescherming van zijn belangen.
Artikel 24
Eenieder heeft recht op rust en op eigen vrije tijd, met inbegrip van een redelijke beperking van de arbeidstijd, en op periodieke vakanties met behoud van loon.
Artikel 25
Eenieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten, alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, ontstaan ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil.
Moeder en kind hebben recht op bijzondere zorg en bijstand. Alle kinderen, al dan niet wettig, zullen dezelfde sociale bescherming genieten.
Artikel 26
Eenieder heeft recht op onderwijs; het onderwijs zal kosteloos zijn, althans wat het lager en basisonderwijs betreft. Het lager onderwijs zal verplicht zijn. Ambachtsonderwijs en beroepsopleiding zullen algemeen beschikbaar worden gesteld. Hoger onderwijs zal openstaan voor eenieder, die daartoe de begaafdheid bezit.
Het onderwijs zal gericht zijn op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het zal het begrip, de verdraagzaamheid en de vriendschap onder alle naties, rassen of godsdienstige groepen bevorderen en het zal de werkzaamheden van de Verenigde Naties voor de handhaving van de vrede steunen.
Aan de ouders komt in de eerste plaats het recht toe om de soort van opvoeding en onderwijs te kiezen, welke aan hun kinderen zal worden gegeven.
Artikel 27
Eenieder heeft het recht om vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven van de gemeenschap, om te genieten van kunst en om deel te hebben aan wetenschappelijke vooruitgang en de vruchten daarvan.
Eenieder heeft het recht op de bescherming van de geestelijke en materiële belangen, voortspruitende uit een wetenschappelijk, letterkundig of artistiek werk, dat hij heeft voortgebracht.
Artikel 28
Eenieder heeft recht op het bestaan van een zodanige maatschappelijke en internationale orde, dat de rechten en vrijheden, in deze Verklaring genoemd, daarin ten volle kunnen worden verwezenlijkt.
Artikel 29
Eenieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is.
In de uitoefening van zijn rechten en vrijheden zal eenieder slechts onderworpen zijn aan die beperkingen, welke bij de wet zijn vastgesteld en wel uitsluitend ter verzekering van de onmisbare erkenning en eerbiediging van de rechten en vrijheden van anderen en om te voldoen aan de gerechtvaardigde eisen van de moraliteit, de openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische gemeenschap.
Deze rechten en vrijheden mogen in geen geval worden uitgeoefend in strijd met de doeleinden en beginselen van de Verenigde Naties.
Artikel 30
Geen bepaling in deze Verklaring zal zodanig mogen worden uitgelegd, dat welke Staat, groep of persoon dan ook, daaraan enig recht kan ontlenen om iets te ondernemen of handelingen van welke aard ook te verrichten, die vernietiging van een van de rechten en vrijheden, in deze Verklaring genoemd, ten doel hebben.
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950
Geldend van 10-06-2010 t/m heden
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
De Regeringen die dit Verdrag hebben ondertekend, Leden van de Raad van Europa,
Gelet op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is afgekondigd;
Overwegende, dat deze Verklaring ten doel heeft de universele en daadwerkelijke erkenning en toepassing van de rechten die daarin zijn nedergelegd te verzekeren;
Overwegende, dat het doel van de Raad van Europa is het bereiken van een grotere eenheid tussen zijn Leden en dat een van de middelen om dit doel te bereiken is de handhaving en de verdere verwezenlijking van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
Opnieuw haar diep geloof bevestigende in deze fundamentele vrijheden die de grondslag vormen voor gerechtigheid en vrede in de wereld en welker handhaving vooral steunt, enerzijds op een waarlijk democratische regeringsvorm, anderzijds op het gemeenschappelijk begrip en de gemeenschappelijke eerbiediging van de rechten van de mens waarvan die vrijheden afhankelijk zijn;
Vastbesloten om, als Regeringen van gelijkgestemde Europese staten, die een gemeenschappelijk erfdeel bezitten van politieke tradities, idealen, vrijheid en heerschappij van het recht, de eerste stappen te doen voor de collectieve handhaving van sommige der in de Universele Verklaring vermelde rechten;
Zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Verplichting tot eerbiediging van de rechten van de mens
De Hoge Verdragsluitende Partijen verzekeren een ieder die ressorteert onder haar rechtsmacht de rechten en vrijheden die zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Verdrag.
TITEL I. RECHTEN EN VRIJHEDEN
Artikel 2. Recht op leven
1. Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet.
2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied ingeval zij het gevolg is van het gebruik van geweld, dat absoluut noodzakelijk is:
a. ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;
b. teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen of het ontsnappen van iemand die op rechtmatige wijze is gedetineerd, te voorkomen;
c. teneinde in overeenstemming met de wet een oproer of opstand te onderdrukken.
Artikel 3. Verbod van foltering
Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Artikel 4. Verbod van slavernij en dwangarbeid
1. Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden.
2. Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.
3. Niet als „dwangarbeid of verplichte arbeid” in de zin van dit artikel worden beschouwd:
a. elk werk dat gewoonlijk wordt vereist van iemand die is gedetineerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van dit Verdrag, of gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling;
b. elke dienst van militaire aard of, in het geval van gewetensbezwaarden in landen waarin hun gewetensbezwaren worden erkend, diensten die gevorderd worden in plaats van de verplichte militaire dienst;
c. elke dienst die wordt gevorderd in het geval van een noodtoestand of ramp die het leven of het welzijn van de gemeenschap bedreigt;
d. elk werk of elke dienst die deel uitmaakt van normale burgerplichten.
Artikel 5. Recht op vrijheid en veiligheid
1. Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:
a. indien hij op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;
b. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd, wegens het niet naleven van een overeenkomstig de wet door een gerecht gegeven bevel of teneinde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;
c. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;
d. in het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn opvoeding of in het geval van zijn rechtmatige detentie, teneinde hem voor de bevoegde instantie te geleiden;
e. in het geval van rechtmatige detentie van personen ter voorkoming van de verspreiding van besmettelijke ziekten, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers;
f. in het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.
2. Een ieder die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht.
3. Een ieder die is gearresteerd of gedetineerd, overeenkomstig lid 1.c van dit artikel, moet onverwijld voor een rechter worden geleid of voor een andere magistraat die door de wet bevoegd verklaard is rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in vrijheid te worden gesteld. De invrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van een waarborg voor de verschijning van de betrokkene ter terechtzitting.
4. Een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, heeft het recht voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.
5. Een ieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een detentie in strijd met de bepalingen van dit artikel, heeft recht op schadeloosstelling.
Artikel 6. Recht op een eerlijk proces
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;
d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;
e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.
Artikel 7. Geen straf zonder wet
1. Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
2. Dit artikel staat niet in de weg aan de berechting en bestraffing van iemand, die schuldig is aan een handelen of nalaten, dat ten tijde van het handelen of nalaten, een misdrijf was overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen die door de beschaafde volken worden erkend.
Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 9. Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in practische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 10. Vrijheid van meningsuiting
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio- omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Artikel 11. Vrijheid van vergadering en vereniging
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht met anderen vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.
2. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel verbiedt niet dat rechtmatige beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van deze rechten door leden van de krijgsmacht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat.
Artikel 12. Recht te huwen
Mannen en vrouwen van huwbare leeftijd hebben het recht te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen.
Artikel 13. Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel
Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
Artikel 14. Verbod van discriminatie
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Artikel 15. Afwijking in geval van noodtoestand
1. In tijd van oorlog of in geval van enig andere algemene noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt, kan iedere Hoge Verdragsluitende Partij maatregelen nemen die afwijken van zijn verplichtingen ingevolge dit Verdrag, voor zover de ernst van de situatie deze maatregelen strikt vereist en op voorwaarde dat deze niet in strijd zijn met andere verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht.
2. De voorgaande bepaling staat geen enkele afwijking toe van artikel 2, behalve ingeval van dood als gevolg van rechtmatige oorlogshandelingen, en van de artikelen 3, 4, eerste lid, en 7.
3. Elke Hoge Verdragsluitende Partij die gebruik maakt van dit recht om af te wijken, moet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa volledig op de hoogte houden van de genomen maatregelen en van de beweegredenen daarvoor. Zij moet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa eveneens in kennis stellen van de datum waarop deze maatregelen hebben opgehouden van kracht te zijn en de bepalingen van het Verdrag opnieuw volledig worden toegepast.
Artikel 16. Beperkingen op politieke activiteiten van vreemdelingen
Geen der bepalingen van de artikelen 10, 11 en 14 mag beschouwd worden als een beletsel voor de Hoge Verdragsluitende Partijen beperkingen op te leggen aan politieke activiteiten van vreemdelingen.
Artikel 17. Verbod van misbruik van recht
Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon een recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze verdergaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien.
Artikel 18. Inperking van de toepassing van beperkingen op rechten
De beperkingen die volgens dit Verdrag op de omschreven rechten en vrijheden zijn toegestaan, mogen slechts worden toegepast ten behoeve van het doel waarvoor zij zijn gegeven.
TITEL II. EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS
Artikel 19. Instelling van het Hof
Teneinde de nakoming te verzekeren van de verplichtingen die de Hoge Verdragsluitende Partijen in het Verdrag en de Protocollen daarbij op zich hebben genomen, wordt een Europees Hof voor de Rechten van de Mens ingesteld, hierna te noemen „het Hof”. Het functioneert op een permanente basis.
Artikel 20. Aantal rechters
Het Hof bestaat uit een aantal rechters dat gelijk is aan het aantal Hoge Verdragsluitende Partijen.
Artikel 21. Voorwaarden voor uitoefening van de functie
1. De rechters moeten het hoogst mogelijk zedelijk aanzien genieten en in zich verenigen de voorwaarden die worden vereist voor het uitoefenen van een hoge functie bij de rechterlijke macht, ofwel rechtsgeleerden zijn van erkende bekwaamheid.
2. De rechters hebben zitting in het Hof op persoonlijke titel.
3. Gedurende hun ambtstermijn mogen de rechters geen activiteiten verrichten die onverenigbaar zijn met hun onafhankelijkheid, onpartijdigheid of met de eisen van een volledige dagtaak; het Hof beslist over alle vragen met betrekking tot de toepassing van dit lid.
Artikel 22. Verkiezing van rechters
Voor elke Hoge Verdragsluitende Partij worden de rechters gekozen door de Parlementaire Vergadering, met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, uit een lijst van drie kandidaten, voorgedragen door de Hoge Verdragsluitende Partij.
Artikel 23. – Ambtstermijn en ontheffing uit het ambt
1. De rechters worden gekozen voor een periode van negen jaar. Zij zijn niet herkiesbaar.
2. De ambtstermijn van rechters eindigt wanneer zij de leeftijd van 70 jaar bereiken.
3. De rechters blijven in functie tot hun vervanging. Zij handelen evenwel de zaken af die zij reeds in behandeling hebben.
4. Een rechter kan slechts van zijn functie worden ontheven indien de overige rechters bij een meerderheid van tweederde besluiten dat die rechter niet meer aan de vereiste voorwaarden voldoet.
Artikel 24. – Griffie en rapporteurs
1. Het Hof beschikt over een griffie, waarvan de taken en de organisatie worden vastgesteld in het reglement van het Hof.
2. Indien het Hof zitting houdt als alleen zittende rechter, wordt het bijgestaan door rapporteurs die fungeren onder de bevoegdheid van de President van het Hof. Zij maken deel uit van de griffie van het Hof.
Artikel 25. Hof in voltallige vergadering bijeen
Het Hof in voltallige vergadering bijeen:
a. kiest zijn President en één of twee Vice-Presidenten voor een periode van drie jaar; zij zijn herkiesbaar;
b. stelt Kamers in, voor bepaalde tijd;
c. kiest de Voorzitters van de Kamers van het Hof; zij zijn herkiesbaar;
d. neemt het reglement van het Hof aan;
e. kiest de Griffier en één of twee Plaatsvervangend Griffiers;
f. dient verzoeken in uit hoofde van artikel 26, tweede lid.
Artikel 26. – Alleen zittende rechters, comités, Kamers en Grote Kamer
1. Ter behandeling van bij het Hof aanhangig gemaakte zaken, houdt het Hof zitting als alleen zittende rechter, in comités van drie rechters, in Kamers van zeven rechters en in een Grote Kamer van zeventien rechters. De Kamers van het Hof stellen comités in voor bepaalde tijd.
2. Op verzoek van het Hof in voltallige vergadering bijeen, kan het Comité van Ministers, bij eenparig besluit, en voor een bepaalde termijn, het aantal rechters van de Kamers beperken tot vijf.
3. allee zittende rechters behandelen geen verzoekschriften ingediend tegen de Hoge Verdragsluitende Partij voor welke die rechters zijn gekozen.
4. De rechter die is gekozen voor de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij maakt van rechtswege deel uit van de Kamer en de Grote Kamer. In geval van ontstentenis of belet van die rechter, wijst de President van het Hof een persoon van een vooraf door die Partij overgelegde lijst aan om daarin als rechter zitting te hebben.
5. De Grote Kamer bestaat mede uit de President van het Hof, de Vice-Presidenten, de Voorzitters van de Kamers en andere rechters, aangewezen overeenkomstig het reglement van het Hof. Wanneer een zaak op grond van artikel 43 naar de Grote Kamer wordt verwezen, mag een rechter van de Kamer die uitspraak heeft gedaan, geen zitting nemen in de Grote Kamer, met uitzondering van de voorzitter van de Kamer en de rechter die daarin zitting had voor de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij.
Artikel 27. – Bevoegdheden van de alleen zittende rechters
1. De allee zittende rechter kan een op grond van artikel 34 ingediend verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaren of van de rol van het Hof schrappen, indien deze beslissing zonder nader onderzoek kan worden genomen.
2. De beslissing geldt als einduitspraak.
3. Indien de allee zittende rechter een verzoekschrift niet niet-ontvankelijk verklaart of niet van de rol schrapt, verwijst deze het door naar een comité of Kamer voor verdere behandeling.
Artikel 28. – Bevoegdheden van comités
1. Ter zake van een op grond van artikel 34 ingediend verzoekschrift kan het comité, met eenparigheid van stemmen,
a. het niet-ontvankelijk verklaren of van de rol schrappen, wanneer deze beslissing zonder nader onderzoek kan worden genomen; of
b. het ontvankelijk verklaren en tegelijkertijd uitspraak doen over de gegrondheid, indien de onderliggende vraag van de zaak, betreffende de interpretatie of de toepassing van het Verdrag of de Protocollen daarbij, reeds behoort tot de vaste rechtspraak van het Hof.
2. Beslissingen en uitspraken op grond van het eerste lid gelden als einduitspraken.
3. Indien de rechter die voor de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij is gekozen geen lid is van het comité, kan het comité die rechter in elk stadium van de procedure uitnodigen de plaats in te nemen van een van de leden van het comité, met inachtneming van alle relevante factoren, waaronder de vraag of die Partij bezwaar heeft gemaakt tegen de toepassing van de procedure vervat in het eerste lid, onderdeel b.
Artikel 29. Beslissingen van Kamers inzake ontvankelijkheid en gegrondheid
1. Indien geen beslissing ingevolge artikel 27 of 28 is genomen, of geen uitspraak is gedaan uit hoofde van artikel 28, doet een Kamer uitspraak over de ontvankelijkheid en gegrondheid van individuele verzoekschriften ingediend op grond van artikel 34. De beslissing inzake ontvankelijkheid kan afzonderlijk worden genomen.
2. Een Kamer doet uitspraak over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van interstatelijke verzoekschriften, ingediend op grond van artikel 33. De beslissing inzake de ontvankelijkheid wordt afzonderlijk genomen, tenzij het Hof, in uitzonderlijke gevallen, anders beslist.
Artikel 30. Afstand van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer
Indien de bij een Kamer aanhangige zaak aanleiding geeft tot een ernstige vraag betreffende de interpretatie van het Verdrag of de Protocollen daarbij of wanneer de oplossing van een vraag aanhangig voor een Kamer een resultaat kan hebben dat strijdig is met een eerdere uitspraak van het Hof, kan de Kamer, te allen tijde voordat zij uitspraak doet, afstand doen van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer, tenzij één van de betrokken partijen daartegen bezwaar maakt.
Artikel 31. Bevoegdheden van de Grote Kamer
De Grote Kamer,
a. doet uitspraak over op grond van artikel 33 of artikel 34 ingediende verzoekschriften wanneer een Kamer ingevolge artikel 30 afstand van rechtsmacht heeft gedaan of wanneer de zaak ingevolge artikel 43 naar de Grote Kamer is verwezen;
b. doet uitspraak over door het Comité van Ministers in overeenstemming met artikel 46, vierde lid, aan het Hof voorgelegde kwesties; en
c. behandelt verzoeken om advies, gedaan ingevolge artikel 47.
Artikel 32. Rechtsmacht van het Hof
1. De rechtsmacht van het Hof strekt zich uit tot alle kwesties met betrekking tot de interpretatie en de toepassing van het Verdrag en de Protocollen daarbij die aan het Hof worden voorgelegd zoals bepaald in de artikelen 33, 34, 46 en 47.
2. In geval van een meningsverschil met betrekking tot de vraag of het Hof rechtsmacht heeft, beslist het Hof.
Artikel 33. Interstatelijke zaken
Elke Hoge Verdragsluitende Partij kan elke vermeende niet-nakoming van de bepalingen van het Verdrag en de Protocollen daarbij door een andere Hoge Verdragsluitende Partij bij het Hof aanhangig maken.
Artikel 34. Individuele verzoekschriften
Het Hof kan verzoekschriften ontvangen van ieder natuurlijk persoon, iedere niet-gouvernementele organisatie of iedere groep personen die beweert slachtoffer te zijn van een schending door een van de Hoge Verdragsluitende Partijen van de rechten die in het Verdrag of de Protocollen daarbij zijn vervat. De Hoge Verdragsluitende Partijen verplichten zich ertoe de doeltreffende uitoefening van dit recht op generlei wijze te belemmeren.
Artikel 35. Voorwaarden voor ontvankelijkheid
1. Het Hof kan een zaak pas in behandeling nemen nadat alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, overeenkomstig de algemeen erkende regels van internationaal recht, en binnen een termijn van zes maanden na de datum van de definitieve nationale beslissing.
2. Het Hof behandelt geen enkel individueel verzoekschrift, ingediend op grond van artikel 34, dat
a. anoniem is; of
b. in wezen gelijk is aan een zaak die reeds eerder door het Hof is onderzocht of reeds aan een andere internationale instantie voor onderzoek of regeling is voorgelegd en geen nieuwe feiten bevat.
3. Het Hof verklaart elk individueel verzoekschrift, ingediend op grond van artikel 34, niet ontvankelijk, wanneer het van oordeel is dat:
a. het verzoekschrift niet verenigbaar is met de bepalingen van het Verdrag of de Protocollen daarbij, kennelijk ongegrond is of een misbruik betekent van het recht tot het indienen van een verzoekschrift; of
b. de verzoeker geen wezenlijk nadeel heeft geleden, tenzij de eerbiediging van de in het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven rechten van de mens noopt tot onderzoek van het verzoekschrift naar de gegrondheid ervan en mits op deze grond geen zaken worden afgewezen die niet naar behoren zijn behandeld door een nationaal gerecht.
4. Het Hof verwerpt elk verzoekschrift dat het ingevolge dit artikel als niet ontvankelijk beschouwt. Dit kan het in elk stadium van de procedure doen.
Artikel 36. Tussenkomst door derden
1. In alle zaken die voor een Kamer of de Grote Kamer aanhangig zijn, heeft een Hoge Verdragsluitende Partij waarvan een onderdaan verzoeker is het recht schriftelijke conclusies in te dienen en aan zittingen deel te nemen.
2. De President van het Hof kan, in het belang van een goede rechtsbedeling, elke Hoge Verdragsluitende Partij die geen partij bij de procedure is of elke belanghebbende die niet de verzoeker is, uitnodigen schriftelijke conclusies in te dienen of aan zittingen deel te nemen.
3. In alle zaken die voor een Kamer of de Grote Kamer aanhangig zijn, kan de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa schriftelijke conclusies indienen en aan hoorzittingen deelnemen.
Artikel 37. Schrapping van de rol
1. Het Hof kan in elk stadium van de procedure beslissen een verzoekschrift van de rol te schrappen wanneer de omstandigheden tot de conclusie leiden dat
a. de verzoeker niet voornemens is zijn verzoekschrift te handhaven; of
b. het geschil is opgelost; of
c. het om een andere door het Hof vastgestelde reden niet meer gerechtvaardigd is de behandeling van het verzoekschrift voort te zetten.
Het Hof zet de behandeling van het verzoekschrift evenwel voort, indien de eerbiediging van de in het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven rechten van de mens zulks vereist.
2. Het Hof kan beslissen een verzoekschrift opnieuw op de rol te plaatsen wanneer het van oordeel is dat de omstandigheden zulks rechtvaardigen.
Artikel 38. – Behandeling van de zaak
Het Hof behandelt de zaak tezamen met de vertegenwoordigers van de partijen en verricht, indien nodig, nader onderzoek, voor de goede voortgang waarvan de betrokken Hoge Verdragsluitende Partijen alle noodzakelijke faciliteiten leveren.
Artikel 39. – Minnelijke schikkingen
1. In elk stadium van de procedure kan het Hof zich ter beschikking stellen van de betrokken partijen teneinde tot een minnelijke schikking van de zaak te komen op basis van eerbiediging van de in het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven rechten van de mens.
2. De in het eerste lid omschreven procedure is vertrouwelijk.
3. Indien het tot een minnelijke schikking komt, schrapt het Hof de zaak van de rol bij een beslissing, die beperkt blijft tot een korte uiteenzetting van de feiten en de bereikte oplossing.
4. De beslissing wordt toegezonden aan het Comité van Ministers dat toeziet op de tenuitvoerlegging van de voorwaarden van de minnelijke schikking als vervat in de beslissing.
Artikel 40. Openbare zittingen en toegang tot de stukken
1. De zittingen zijn openbaar, tenzij het Hof wegens buitengewone omstandigheden anders beslist.
2. De ter griffie gedeponeerde stukken zijn toegankelijk voor het publiek, tenzij de President van het Hof anders beslist.
Artikel 41. Billijke genoegdoening
Indien het Hof vaststelt dat er een schending van het Verdrag of van de Protocollen daarbij heeft plaatsgevonden en indien het nationale recht van de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij slechts gedeeltelijk rechtsherstel toelaat, kent het Hof, indien nodig, een billijke genoegdoening toe aan de benadeelde.
Artikel 42. Uitspraken van Kamers
Uitspraken van Kamers gelden als einduitspraak in overeenstemming met de bepalingen van artikel 44, tweede lid.
Artikel 43. Verwijzing naar de Grote Kamer
1. Binnen een termijn van drie maanden na de datum van de uitspraak van een Kamer kan elke bij de zaak betrokken partij, in uitzonderlijke gevallen, verzoeken om verwijzing van de zaak naar de Grote Kamer.
2. Een college van vijf rechters van de Grote Kamer aanvaardt het verzoek indien de zaak aanleiding geeft tot een ernstige vraag betreffende de interpretatie of toepassing van het Verdrag of de Protocollen daarbij, dan wel een ernstige kwestie van algemeen belang.
3. Indien het college het verzoek aanvaardt, doet de Grote Kamer uitspraak in de zaak.
Artikel 44. Einduitspraken
1. De uitspraak van de Grote Kamer geldt als einduitspraak.
2. De uitspraak van een Kamer geldt als einduitspraak
a. wanneer de partijen verklaren dat zij niet zullen verzoeken om verwijzing van de zaak naar de Grote Kamer; of
b. drie maanden na de datum van de uitspraak, indien niet is verzocht om verwijzing van de zaak naar de Grote Kamer; of
c. wanneer het college van de Grote Kamer het in artikel 43 bedoelde verzoek verwerpt.
3. De einduitspraak wordt openbaar gemaakt.
Artikel 45. Redenen die aan uitspraken en beslissingen ten grondslag liggen
1. Uitspraken, alsmede beslissingen waarbij verzoekschriften al dan niet ontvankelijk worden verklaard, dienen met redenen te worden omkleed.
2. Indien een uitspraak niet, geheel of gedeeltelijk, de eenstemmige mening van de rechters weergeeft, heeft iedere rechter het recht een uiteenzetting van zijn persoonlijke mening toe te voegen.
Artikel 46. – Bindende kracht en tenuitvoerlegging van uitspraken
1. De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe zich te houden aan de einduitspraak van het Hof in de zaken waarbij zij partij zijn.
2. De einduitspraak van het Hof wordt toegezonden aan het Comité van Ministers dat toeziet op de tenuitvoerlegging ervan.
3. Indien het Comité van Ministers van mening is dat het toezicht op de tenuitvoerlegging van een einduitspraak wordt belemmerd vanwege een probleem met de interpretatie van de uitspraak, kan het de zaak voorleggen aan het Hof voor een uitspraak over vragen betreffende de interpretatie. Beslissingen tot verwijzing dienen te worden genomen met een tweederde meerderheid van de vertegenwoordigers die gerechtigd zijn in het Comité zitting te hebben.
4. Indien het Comité van Ministers van mening is dat een Hoge Verdragsluitende Partij weigert zich te houden aan een einduitspraak in een zaak waarbij zij partij is, kan het, na die Partij daarvan formeel in kennis te hebben gesteld en op grond van een beslissing genomen met een meerderheid van tweederden van de vertegenwoordigers die gerechtigd zijn in het Comité zitting te hebben, aan het Hof de vraag voorleggen of die Partij verzuimd heeft te voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van het eerste lid.
5. Indien het Hof constateert dat er sprake is van een schending van het eerste lid, legt het de zaak voor aan het Comité van Ministers teneinde te overwegen welke maatregelen dienen te worden getroffen. Indien het Hof constateert dat er geen sprake is van een schending van het eerste lid, legt het de zaak voor aan het Comité van Ministers dat het onderzoek van de zaak sluit.
Artikel 47. Adviezen
1. Het Hof kan, op verzoek van het Comité van Ministers, adviezen uitbrengen over rechtsvragen betreffende de interpretatie van het Verdrag en de Protocollen daarbij.
2. Deze adviezen mogen geen betrekking hebben op vragen die verband houden met de inhoud of strekking van de in Titel I van het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven rechten en vrijheden, noch op andere vragen waarvan het Hof of het Comité van Ministers kennis zou moeten kunnen nemen ten gevolge van het instellen van een procedure overeenkomstig het Verdrag.
3. Besluiten van het Comité van Ministers waarbij het Hof om advies wordt gevraagd, dienen te worden genomen met een meerderheid van de vertegenwoordigers die gerechtigd zijn in het Comité zitting te hebben.
Artikel 48. Bevoegdheid van het Hof met betrekking tot adviezen
Het Hof beslist of een verzoek om advies van het Comité van Ministers behoort tot zijn bevoegdheid als omschreven in artikel 47.
Artikel 49. Redenen die aan adviezen ten grondslag liggen
1. Adviezen van het Hof dienen met redenen te worden omkleed.
2. Indien een advies niet, geheel of gedeeltelijk, de eenstemmige mening van de rechters weergeeft, heeft iedere rechter het recht een uiteenzetting van zijn persoonlijke mening toe te voegen.
3. Adviezen van het Hof worden ter kennis gebracht van het Comité van Ministers.
Artikel 50. Kosten van het Hof
De kosten van het Hof worden gedragen door de Raad van Europa.
Artikel 51. Voorrechten en immuniteiten van de rechters
De rechters genieten, gedurende de uitoefening van hun functie, de voorrechten en immuniteiten bedoeld in artikel 40 van het Statuut van de Raad van Europa en de op grond van dat artikel gesloten overeenkomsten.
TITEL III. DIVERSE BEPALINGEN
Artikel 52. Verzoeken om inlichtingen van de Secretaris-Generaal
Iedere Hoge Verdragsluitende Partij verschaft op verzoek van de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa een uiteenzetting van de wijze waarop haar nationaal recht de daadwerkelijke uitvoering waarborgt van iedere bepaling van dit Verdrag.
Artikel 53. Waarborging van bestaande rechten van de mens
Geen bepaling van dit Verdrag zal worden uitgelegd als beperkingen op te leggen of inbreuk te maken op de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden die verzekerd kunnen worden ingevolge de wetten van enige Hoge Verdragsluitende Partij of ingevolge enig ander Verdrag waarbij de Hoge Verdragsluitende Partij partij is.
Artikel 54. Bevoegdheden van het Comité van Ministers
Geen bepaling van dit Verdrag maakt inbreuk op de bevoegdheden door het Statuut van de Raad van Europa verleend aan het Comité van Ministers.
Artikel 55. Uitsluiting van andere wijzen van geschillenregeling
De Hoge Verdragsluitende Partijen komen overeen dat zij, behoudens bijzondere overeenkomsten, zich niet zullen beroepen op tussen haar van kracht zijnde verdragen, overeenkomsten of verklaringen om door middel van een verzoekschrift een geschil, hetwelk is ontstaan uit de interpretatie of toepassing van dit Verdrag te onderwerpen aan een andere wijze van regeling dan die die bij dit Verdrag zijn voorzien.
Artikel 56. Territoriale werkingssfeer
1. Iedere Staat kan, ten tijde van de bekrachtiging of op elk later tijdstip door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa verklaren, dat dit Verdrag met inachtneming van het vierde lid van dit artikel van toepassing zal zijn op alle of op één of meer van de gebieden voor welker buitenlandse betrekkingen hij verantwoordelijk is.
2. Het Verdrag zal van toepassing zijn op het gebied of op de gebieden die in de kennisgeving zijn vermeld, vanaf de dertigste dag die volgt op die waarop de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa deze kennisgeving heeft ontvangen.
3. In de voornoemde gebieden zullen de bepalingen van dit Verdrag worden toegepast, evenwel met inachtneming van de plaatselijke behoeften.
4. Iedere Staat die een verklaring heeft afgelegd overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, kan op elk later tijdstip, met betrekking tot één of meer van de gebieden die in de verklaring worden bedoeld, verklaren dat hij de bevoegdheid van het Hof aanvaardt om kennis te nemen van verzoekschriften van natuurlijke personen, (niet gouvernementele) organisaties of groepen van particulieren, zoals bepaald in artikel 34 van het Verdrag.
Artikel 57. Voorbehouden
1. Iedere Staat kan, ten tijde van de ondertekening van dit Verdrag of van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, een voorbehoud maken met betrekking tot een specifieke bepaling van dit Verdrag, voor zover een wet die op dat tijdstip op zijn grondgebied van kracht is, niet in overeenstemming is met deze bepaling. Voorbehouden van algemene aard zijn niet toegestaan krachtens dit artikel.
2. Elk voorbehoud hetwelk overeenkomstig dit artikel wordt gemaakt, dient een korte uiteenzetting van de betrokken wet te bevatten.
Artikel 58. Opzegging
1. Een Hoge Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag slechts opzeggen na verloop van een termijn van 5 jaar na de datum waarop het Verdrag voor haar in werking is getreden en met een opzeggingstermijn van 6 maanden, vervat in een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, die de andere Hoge Verdragsluitende Partijen hiervan in kennis stelt.
2. Deze opzegging kan niet tot gevolg hebben dat zij de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij ontslaat van de verplichtingen, nedergelegd in dit Verdrag, die betrekking hebben op daden die een schending van deze verplichtingen zouden kunnen betekenen en door haar gepleegd zouden zijn voor het tijdstip waarop de opzegging van kracht werd.
3. Onder dezelfde voorwaarden zal iedere Hoge Verdragsluitende Partij die ophoudt Lid van de Raad van Europa te zijn, ophouden Partij bij dit Verdrag te zijn.
4. Het Verdrag kan worden opgezegd overeenkomstig de bepalingen van de voorafgaande leden met betrekking tot ieder gebied waarop het overeenkomstig artikel 56 van toepassing is verklaard.
Artikel 59. Ondertekening en bekrachtiging
1. Dit Verdrag is voor ondertekening door de Leden van de Raad van Europa opengesteld. Het zal worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
2. De Europese Unie kan toetreden tot dit Verdrag.
3. Dit Verdrag zal in werking treden na de nederlegging van tien akten van bekrachtiging.
4. Met betrekking tot iedere ondertekenaar die het daarna bekrachtigt, zal het Verdrag in werking treden op de dag van de nederlegging der akte van bekrachtiging.
5. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft aan alle Leden van de Raad van Europa kennis van de inwerkingtreding van het Verdrag, van de namen der Hoge Verdragsluitende Partijen die het bekrachtigd hebben, evenals van de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging die later heeft plaats gehad.
GEDAAN te Rome, de 4e November 1950, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar hetwelk zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal zal gewaarmerkte afschriften doen toekomen aan alle ondertekenaars.